1981 De aanval op het welzijnswerk |
|
CANON BEROEPSVERENIGINGEN SOCIAAL WERK Eind jaren zeventig kregen sociaal werkers het hard te verduren. Na jaren van enorme groei in de sociale sector en een onverwoestbaar geloof in de maakbaarheid van de samenleving, kwam er forse kritiek op de welzijnssector én kwam er een einde aan de jarenlange toename van de overheidsbudgetten. Die inhoudelijke kritiek is in de herinnering vooral gekoppeld aan het boek van Hans Achterhuis, De markt van welzijn en geluk (1979), waarin hij vaststelde dat welzijnswerkers vooral bezig waren met zelfgecreëerde problemen: ‘hoe meer artsen, hoe meer zieken, en hoe meer welzijnswerkers, hoe meer ellende’. Maar de kritiek op de uitdijende welzijnssector kwam al eerder: vanaf midden jaren zeventig creëerden journalisten en opiniemakers als Jan Blokker en Herman Vuijsje het beeld van ‘softe’ geitenwollensokkendragende, betweterige, wereldverbeteraars die maar wat aanrommelden. In mei 1981 vond de BPSW voorloper, de Nederlandse Organisatie van Welzijnswerkers (NOW), het tijd voor de tegenaanval. Dirck van Bennekom, de voorzitter van de NOW, zei op het NOW-congres, onder de naam ‘De aanval op het welzijnswerk’, dat er sprake was van een hetze: “Als je een jaar lang alle gepubliceerde verwensingen aan ons adres uitknipt, heb je een halve bijbel” het leidde er volgens hem zelfs toe dat negen van de tien sociaal werkers zich schaamden voor hun beroep en dat desgevraagd voor zich hielden. De secretaris, Tom Tossijn voegde daar aan toe: “het moet nu maar eens uitwezen. Je werkt je rot en doet het zo integer mogelijk en dan wordt je om de week als rotte vis uitgescholden”. De oorzaak volgens het bestuur van de NOW: “het ‘vage’ welzijnswerk is kennelijk een makkelijke prooi voor degenen die verregaande staatsbemoeienis verfoeien en de eigen verantwoordelijkheid van de enkeling en het vrije spel der maatschappelijke krachten hoog achten.” Kortom: “Het welzijnswerk lijdt aan het onvermogen zijn werk te presenteren als een nuttig en nodig goed.” En dat zou de politiek wel eens kunnen gebruiken om flink te bezuinigen op de sector, was de vrees. Als spreker op het NOW-congres werd zelfs een van de aanstichters van het beeld van de ‘geitenwollensokkenhulpverlener’ uitgenodigd: Herman Vuijsje, die nog wat extra zout in de wonde wreef: “U heeft zelf de hetze over u afgeroepen door in een tijd van neergaande economie te blijven doorschreeuwen, nieuwe eisen te blijven stellen (…)” De NOW wilde duidelijk maken dat sociaal werk wel degelijk een positieve kracht in de maatschappij was en dat moest Nederland weten ook. Het congres én een rapport onder de naam ‘De aanval op het welzijnswerk’, brochures én een mediacampagne moesten zowel de sociaal werkers en de rest van de samenleving laten zien wat de sector daadwerkelijk te bieden had. De NOW vond ook dat de sector naar zichzelf moest kijken: er moesten klachtenbureau’s komen voor cliënten, betere organisatievormen komen om ‘verkokering’ tegen te gaan en een van de aanbevelingen luidde dat er minder ‘onduidelijk’ taalgebruik moest komen: onderzoeker Lex Noyon: “we moeten van ons taalgebruik af. Het ontwikkelen van een taal die alledagstaal is, is een eerste vereiste”. In een poging iets aan het beroerde imago van de sector te doen, gaf de NOW in september 1982, een boekje uit om meer inzicht te geven over wat sociaal werkers in de dagelijkse praktijk allemaal doen. Het is geschreven door Jaap Buitink en heet Helpt ’t ook?. Jaap Buitink probeert een genuanceerd beeld te schetsen van het sociaal werk en het slechte imago van sociaal werkers als ‘aanstichters van maatschappelijke ellende’, zoals gecreëerd door Vuijsje en Achterhuis, recht te zetten. De oorzaak van het slechte imago is dat sociaal werkers zo weinig vertellen over wat zij nu precies doen en waarom dit belangrijk is. Jaap Buitink is zeker niet de laatste geweest die hierover schreef, want in de jaren tussen 1982 en nu is de werkzaamheid en het effect van het sociale werk nooit weggeweest uit het debat over de rol van het sociale werk. Wie zich niet baseert op ‘evidence based practice’ heeft tegenwoordig een probleem. |
|