2006 Huisvesten van bijzondere doelgroepen Zorg aan huis |
|
Volkshuisvestingsbeleid in Nederland was (en is) erop gericht om mensen die daar financieel zelf niet toe in staat zijn van fatsoenlijke woonruimte te voorzien. In de eerste helft van de twintigste eeuw verhuurden woningbouwverenigingen daartoe aan de eigen leden, waarbij de gemeentelijke woningbedrijven meestal voor mensen zorgden die zich minder goed zelf organiseerden. Vanaf de Tweede Wereldoorlog wordt de woningdistributie meer en meer gestuurd door de (lokale) overheden. Gemeenten beheren de wachtlijsten en stellen regels op om te bepalen wie het meeste recht heeft op een woning. Tot de jaren zeventig gaat het daarbij vooral om het toewijzen van woningen aan gezinnen. Vanaf de jaren zeventig komen, onder meer door het systeem van individuele huursubsidies, ook specifieke doelgroepen, zoals jongeren en studenten, in aanmerking voor sociale huurwoningen. Extreem urgente gevallen (ook wel ‘dakloosheid buiten eigen schuld of toedoen’) hebben daarbij altijd voorrang gekregen. Maar vanaf de jaren tachtig begint het aantal mensen dat op grond van een bijzondere en kwetsbare positie een voorkeurstoewijzing krijgt een hoge vlucht te nemen. Het gaat om stadsvernieuwingurgenten, vluchtelingen, mensen die gescheiden zijn, vrouwen die vluchten voor huiselijk en/of seksueel geweld (canon vrouwenopvang), mensen met een verstandelijke of fysieke beperking, psychiatrische patiënten en dak- en thuislozen. Vooral in de grotere steden wordt een groeiend deel van de vrijkomende woningen aan deze groepen toegewezen. Dat leidt tot scheve gezichten bij mensen die geen urgentie hebben en jaren op een woning wachten. In Amsterdam gaat inmiddels zo’n kwart (cijfer 2013) van de vrijkomende woningen naar deze bijzondere groepen. Sinds 1994 zijn er in Nederland, aldus Aedes, 200.000 sociale huurwoningen toegewezen aan statushouders. In de discussies over de toekomst van het volkshuisvestingsbeleid zijn er mensen die menen dat het huisvesten van de meest kwetsbare groepen de nieuwe corebusiness van woningcorporaties gaat vormen. Het gaat om groepen die naast woonruimte vaak ook ondersteuning en zorg nodig hebben. Die begeleiding wordt nog maar ten dele in aparte voorzieningen geboden, maar meer en meer vanuit een woning georganiseerd. Zorg aan huis, dat is het nieuwe uitgangspunt, waarbij veelal woningcorporaties de woning leveren en zorg- en welzijnsinstellingen de zorg. Dat laat zich goed illustreren aan de veranderingen in de opvang van dak- en thuislozen. Vroeger werden zij apart opgevangen in voorzieningen van waaruit zij hun (vaak financiële) problemen konden oplossen en de noodzakelijke vaardigheden moesten aanleren. Als zij daarmee klaar waren, werden zij ‘beloond’ met een woning – een proces dat vaak lange tijd in beslag nam. Begin deze eeuw is er meer samenwerking op gang gekomen tussen woningcorporaties en zorginstellingen. In Utrecht bijvoorbeeld startte in 2005 het project Woningtoewijzing met Zorg. Met deze aanpak kunnen dak- en thuislozen, nadat zij alle fases op de zogeheten woonladder hebben doorlopen, een eigen woning huren. Als voorwaarde wordt gesteld dat zij gedurende twee jaar begeleiding accepteren. Wanneer de begeleiding succesvol is verlopen, wordt de woning ‘omgeklapt’ op naam van de cliënt. Een vernieuwende vorm van woningtoewijzing met zorg is het Amerikaanse Housing First. Deze aanpak slaat de route langs de woonladder over: daklozen krijgen direct huisvesting aangeboden waar de ondersteuning wordt georganiseerd. De essentie is dat bewoners in hun waarde worden gelaten en in een realistische omgeving gestimuleerd worden zelf verantwoordelijkheid te nemen. Dat gebeurt niet zonder voorwaarden: om de woning te krijgen moeten zij begeleiding en budgetbeheer accepteren en geen overlast veroorzaken. Veroorzaken ze problemen dan lopen ze het risico de woning kwijt te raken. De aanpak blijkt geschikt voor chronisch daklozen met complexe problemen veroorzaakt door een psychiatrische stoornis en/of verslaving, een groep waarvoor de traditionele route langs de woonladder niet werkt. Deze groep blijft vaak hangen in opvanginstellingen en komt regelmatig op straat terecht. Voor hen geldt dat een stabiele woonsituatie rust en ruimte biedt om problemen op te lossen. Ruim 85 procent van de bewoners bewoont na een jaar nog steeds een woning via Housing First. Housing First is een sprekend voorbeeld van de vermaatschappelijking van de zorg, een verandering van het denken over zorg die vanaf de jaren zeventig op gang is gekomen (zie onder meer: Goffman,, antipsychiatrie, Nieuw Dennendal). De zorg moest niet buiten, maar in de samenleving vorm krijgen. Dat gebeurde eerst door allerhande kleinschalige zorgeenheden in de stad te realiseren (beschermd wonen, begeleid wonen, opvangvoorzieningen), waarbij het wonen betaald en verzorgd werd vanuit zorginstellingen. In het licht van de vermaatschappelijking is het een logische vervolgstap om wonen en zorg uit elkaar te halen en mensen in normale woningen ook als normale huurders te behandelen. Sinds januari 2013 is de scheiding tussen wonen en zorg een feit. Dit betekent dat een groot deel van de zorg is ‘geëxtramuraliseerd’ en dat cliënten zelf (zo nodig met huursubsidie) de kosten voor huisvesting moeten betalen. Deze ontwikkeling maakt dat woningcorporaties een steeds belangrijkere taak hebben gekregen om woningen te leveren voor mensen die zorg nodig hebben. Vooral gemeenten dringen daar op aan, zeker nu zij sinds 2015 door de decentralisatie van de zorg steeds meer verantwoordelijkheid dragen voor de organisatie van de zorg. ‘Zorg aan huis’ is voor gemeenten een aantrekkelijk en goedkoop alternatief voor de relatief dure vormen van (crisis)opvang, begeleid of beschermd wonen. Het succes daarvan staat of valt echter bij voldoende woningen. En daar wil het nog wel eens aan ontbreken.
Publicatiedatum: 16-09-2015
Datum laatste wijziging :14-09-2016 Auteur(s): Sonja Appelman, Jos van der Lans, |
|