NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
1960 Jo Boer
Grande dame van het Nederlandse opbouwwerk
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste
Jo Boer wordt alom gezien als de grande dame van het Nederlandse opbouwwerk. Ze werd op 15 augustus 1906 geboren in het Zuid-Hollandse dorpje Vierpolders, niet ver van Brielle. Boer groeide op in een intellectueel maar arm gezin. Vader was vrijzinnig predikant met een afkeer van ongelijkheid.

Op haar twintigste toog ze naar het nabijgelegen Rotterdam, waar ze tussen 1926 en 1928 studeerde aan de School tot Opleiding van Leerkrachten Kinderverzorging en Opvoeding. Bij toeval ontmoette ze in de trein Jaap Cramer die op dat moment adjunct-secretaris was van ‘De Centrale Vereeniging voor den Opbouw van Drenthe’. Hij vroeg haar om bij de vereniging te komen werken. In 1930 kreeg ze meteen een verantwoordelijke functie: directrice van het buurthuis in Emmerschans.

Ontwikkelingsland
Jo was geschokt over wat ze in Drenthe aantrof: “Alsof je naar een ontwikkelingsland gaat”. Ze ontpopte zich al snel tot één van de sleutelfiguren bij Opbouw Drenthe. In het midden van de jaren dertig kwam het beheer van de buurthuizen in handen van het lokale particuliere initiatief, veelal op confessionele leest geschoeid. Jaap Cramer en Jo Boer zagen in dat de verzuiling een onomstotelijk gegeven was en dat het daarom verstandig was om het gevecht te vermijden. Ze kozen voor een pragmatische omgang met de organisaties in het christelijke middenveld.

Eén van de nieuwe diensten van Opbouw Drenthe is het Instituut voor Jeugd en Ontwikkelingswerk. Jo Boer, nog geen dertig jaar, werd meteen directrice. Het instituut kreeg een adviserende taak: ondersteuning van het plaatselijk (kerkelijk) jeugdwerk en deskundigheidsbevordering van de jeugdleiders. Deze functieverschuiving had gevolgen voor de medewerkers. Van de oude generatie maatschappelijk werksters, gedreven door hooggestemde beschavingsidealen, werd een meer professionele, afstandelijke houding verwacht. Met een Opbouw-Fordje trokken de maatschappelijk werksters voortaan langs de dorpen.

Generatiewisseling
Geleidelijk voltrok zich een generatiewisseling. In 1935 kwam Marie Kamphuis in dienst. Zij werkte vanaf augustus 1935 tot november 1937 bij het jeugdinstituut. Bijna tweeënhalf jaar zijn Kamphuis en Boer naaste collega’s. Tussen deze twee voortrekkers van het Nederlandse welzijnswerk – de ene van het maatschappelijk werk en de andere van het opbouwwerk – groeide een levenslange band.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog zat Jo Boer ondergedoken in Limburg. Net als vele andere medewerkers van Opbouw Drenthe weigerde zij onder het gezag van de NSB te werken. Ze dook onder bij een adellijke familie, waar ze als gewoon dienstmeisje ging werken. Jo verzweeg al die jaren wie ze was. Ze speelde die rol overtuigend, want de familie was bijzonder verrast toen achteraf bleek wie ze al die jaren in huis hadden gehad.

Na de oorlog werd Jo Boer aangesteld als adjunct-directeur van de hele organisatie. Het was haar opdracht om de organisatie weer op poten te zetten en het vertrouwen van de bevolking te herwinnen. Dat was best moeilijk, omdat in veel dorpen plaatselijke commissies het werk hadden overgenomen en omdat er intensief moest worden samengewerkt met de zelfbewuste elites van de verzuilde organisaties, van bonden van plattelandsvrouwen tot en met besturen van dorpshuizen

Amerika voorbeeld
Belangrijk voor de ontwikkeling van Jo Boer was een studiereis naar de Verenigde Staten. Toen de Marshall-hulp nog in de kinderschoenen stond, in 1949, trok zij naar dit land. Gestimuleerd door Marie Kamphuis, die al vlak na de oorlog een tijdje in Amerika doorbracht, kwam zij in aanraking met de praktijk en de theorie van de ‘community organization’. Deze reis vormde de voedingsbodem voor het handboek over het opbouwwerk waarmee zij een tiental jaren later landelijke bekendheid verwierf.

Na de benoeming in 1951 van Jaap Cramer tot Commissaris van de Koningin in Drenthe werd Jo Boer algemeen directeur van de Stichting Opbouw Drenthe. De goeie ouwe tijd van het Opbouw-Fordje was voorbij. De afstand tot het uitvoerend werk werd groter. Opbouw Drenthe moest als neutrale intermediair, net zoals de andere net opgerichte provinciale opbouworganen, voorzichtig laveren tussen het verzuilde maatschappelijk middenveld en de (provinciale) overheid. Daardoor dreigde de organisatie een onderhandelings- en vergaderclub te worden, iets wat Jo Boer behoorlijk ergerde. Maar ze was gedwongen om zich tactisch te gedragen en zich op politiek-bestuurlijk vlak te bewegen. Monter wijdde zij zich aan haar nieuwe taak. Ze wist Opbouw Drenthe om te vormen tot een modern provinciaal opbouworgaan.

Eerste opbouwwerkhandboek
Intussen werkte zij gestaag aan het boek waarmee ze uiteindelijk furore maakte. Dit boek, verschenen in 1960, heette eenvoudigweg Maatschappelijk opbouwwerk. Het was het eerste handboek over opbouwwerk door een Nederlandse auteur geschreven.

Jo Boer leunde sterk op het gedachtengoed van de Canadees Murray G. Ross. Hij was de auteur van het in 1955 gepubliceerde boek Community Organization, dat al twee jaar daarna in een Nederlandse vertaling (met als titel Gemeenschapsorganisatie. Grondbeginselen en theorie) op de markt kwam. In het voetspoor van Ross ziet Boer community organization als ”(…) een proces, waarbij een ’community’ haar behoeften en doeleinden vaststelt, deze ordent en rangschikt, het vertrouwen en de wil ontwikkelt hieraan te werken, de hulpbronnen (interne of externe) daarvoor zoekt, tot actie overgaat en door dit alles te doen de samenwerking in de ’community’ doet groeien.”

Non-directiviteit
‘Non-directiviteit’ is voor haar een axioma. Daarmee bedoelt ze: “De werker moet non-directief zijn; hij moet zich opstellen als begeleider die de groep stimuleert tot zelfwerkzaamheid. Nooit mag hij zijn positie misbruiken om zijn eigen plannen door te voeren, of zijn eigen wil op te leggen of door te drijven.” Om te vervolgen met volzinnen die – afgezien van het gedateerde taalgebruik - verrassend modern klinken: “De werker is zowel ‘gids’ als ‘enabler’. Als gids staat hij de community ter zijde bij het verwezenlijken van haar doeleinden. Om als enabler gunstige omstandigheden te scheppen, moet de werker voortdurend initiatief nemen, de groep tot nadenken aanzetten en ervoor zorgen dat die actief wordt.” Met in het achterhoofd de vaak redderende opstelling van maatschappelijk werksters is deze merkwaardige actief-passieve beroepshouding volgens Boer niet makkelijk aan te leren. Daarvoor is speciale training vereist.

Jo Boer slaagde erin om het opbouwwerk aanzienlijk meer professionele status te verschaffen. Ze voelde haarfijn aan dat de werksoort dit nodig had. Haar handboek zag het licht precies in de tijd dat daar behoefte aan was. Wat behoorlijk meehielp, was dat het opbouwwerk steeds centraler kwam te staan in het landelijk beleid. Opleidingen begonnen van de grond te komen, precies trouwens waarvoor zij en haar vriendin Marie Kamphuis zich al geruime tijd beijverden. Boer maakte de hoogtijdagen van het opbouwwerk mee, en kon de resultaten van haar werk met eigen ogen aanschouwen. Ze kreeg al vroeg waardering. Nog voordat haar handboek verscheen, werd ze in 1956 benoemd tot officier in de orde van Oranje-Nassau.

Derde methode
Community organization’ was in haar ogen, en in die van Marie Kamphuis, de ‘derde methode’, naast ‘casework’ en ‘social groupwork’. Ze bewerkte het Amerikaanse gedachtengoed over community development zodanig dat het toegepast kon worden in Nederland. Een belangrijke verdienste is dat zij al heel vroeg inzag dat de verzuiling een niet te negeren historisch feit was. Haar sociaalagogische benadering legt het fundament voor de vakontwikkeling in de jaren zestig en zeventig, en vond bijvoorbeeld navolging bij Zwanikken en Van Tienen.

In 1975, zes jaar na haar afscheid als directeur van Opbouw Drenthe, publiceerde Jo Boer Dorp in Drenthe. De metamorfose tussen 1930 en 1970 van Zweelo, het dorp op de Drentse zandgronden dat zij in haar boek portretteerde, staat voor Jo Boer model voor de algehele ontwikkeling van het platteland. Met lede ogen - maar zonder overdreven nostalgie - stelt ze vast dat de oude dorpssamenleving langzaam verdwijnt. Ze hield van de Drentse samenleving zoals die was en was beducht voor de negatieve gevolgen van schaalvergroting.

Groepsgewijze participatie
In de radicale jaren zeventig en in de zakelijke jaren tachtig raakten haar opvattingen in de verdrukking, maar de crux van haar gedachtengoed bleef overeind. Haar zorgvuldige sociaal-agogische benadering – met de nadruk op een planmatige en methodologische aanpak, op een terughoudende maar stimulerende opstelling van de professional en op de groepsgewijze participatie van burgers – heeft de tand des tijds doorstaan. Jo Boer overleed op 79-jarige leeftijd, op 11 november 1985 in Assen, de hoofdstad van de provincie die ze als jonge vrouw in haar hart had gesloten.

Publicatiedatum: 22-12-2019
Datum laatste wijziging :16-06-2022
Auteur(s): Henk Krijnen,
met medewerking van Kim van den Berg
Verwante vensters
Literatuur
Aanvullend materiaal
Links
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste