NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
Jo  Boer



Geadopteerd door:
Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal WerkBeroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk

Jo Boer (1906 - 1985)


opbouwwerk,


was directeur Stichting Opbouw Drenthe, introduceerde het Amerikaanse community development, schreef in 1960 eerste Handboek over maatschappelijk opbouwwerk.


* * *


Jo Boer wordt alom gezien als de grande dame van het Nederlandse opbouwwerk. Ze werd op 15 augustus 1906 geboren in het Zuid-Hollandse dorpje Vierpolders, niet ver van Brielle. Boer groeide op in een intellectueel maar arm gezin. Beide ouders hadden gestudeerd, haar vader theologie, haar moeder rechten. Vader was vrijzinnig predikant met een afkeer van ongelijkheid. Ze wilde graag doorleren en vatte het plan op om directeur van een kindertehuis te worden.
Op haar twintigste toog ze naar het nabijgelegen Rotterdam, waar ze tussen 1926 en 1928 studeerde aan de School tot Opleiding van Leerkrachten Kinderverzorging en Opvoeding. Haar eerste beroepservaring deed zij op als reizend lerares bij verschillende huishoudscholen in het noorden van het land. Bij toeval ontmoette ze in de trein Jaap Cramer die op dat moment adjunct-secretaris was van ‘De Centrale Vereeniging voor den Opbouw van Drenthe’. Hij vroeg haar om bij de vereniging te komen werken. Eerst weigerde ze, maar na herhaald aandringen zegde zij in 1930 toe. Ze kreeg meteen een verantwoordelijke functie: directrice van het buurthuis in Emmerschans.

Ontwikkelingsland
Jo was geschokt over wat ze in Drenthe aantrof: “Alsof je naar een ontwikkelingsland gaat”. Door de dorpelingen werd ze niet zonder slag of stoot geaccepteerd. Maar ze was soepel in de omgang en maakte makkelijk contact. Ze ontpopte zich al snel tot één van de sleutelfiguren bij Opbouw Drenthe. Jo Boer was geen geschoold maatschappelijk werkster. Ze ontwikkelde haar vakbekwaamheid al doende in de praktijk.
In het midden van de jaren dertig verlegde Opbouw Drenthe zijn koers. Het beheer van de buurthuizen werd losgelaten en kwam in handen van het lokale particuliere initiatief, veelal op confessionele leest geschoeid. Jaap Cramer en Jo Boer zagen in dat de verzuiling een onomstotelijk gegeven was en dat het daarom verstandig was om het gevecht te vermijden. Ze kozen voor een pragmatische omgang met de organisaties in het christelijke middenveld.
Eén van de nieuwe diensten van Opbouw Drenthe is het Instituut voor Jeugd en Ontwikkelingswerk. Jo Boer, nog geen dertig jaar, werd meteen directrice. Al vrij vroeg in haar loopbaan kreeg ze de kans om leidinggevende ervaring op te doen, terwijl ze dicht op het uitvoerend werk bleef zitten. Het instituut kreeg een adviserende taak: ondersteuning van het (kerkelijk) jeugdwerk en deskundigheidsbevordering van de jeugdleiders. Een nieuwe lichting sociaal-bevlogen predikanten werd gangmaker van het plaatselijke jeugdwerk. De actieradius van het nieuwe instituut werd uitgebreid tot midden- en noord-Drenthe. In Meppel werd een filiaal geopend.

Generatiewisseling
Deze functieverschuiving had gevolgen voor de medewerkers. Van de oude generatie maatschappelijk werksters, gedreven door hooggestemde beschavingsidealen, werd een andere beroepshouding verwacht. Nu was het niet meer de bedoeling om tussen de mensen te wonen. Enige afstand – letterlijk en figuurlijk – werd als wenselijk gezien. Met een Opbouw-Fordje reisden de maatschappelijk werksters voortaan de dorpen af. Voor een oudgediende als Gezina Bähler-Boerma, met haar reformkleding en volkshuisidealen, was – ondanks haar ontegenzeggelijke verdiensten - steeds minder plaats. Deze trotse oprichtster van het eerste dorpshuis in Drenthe, in Paterswolde, was sluipenderwijs een anachronisme geworden.
Geleidelijk voltrok zich een generatiewisseling. In 1935 kwam Marie Kamphuis in dienst. Zij werkte vanaf augustus 1935 tot november 1937 bij het jeugdinstituut. Bijna tweeënhalf jaar zijn Kamphuis en Boer directe collega’s. Tussen deze twee voortrekkers van het Nederlandse welzijnswerk – de ene van het maatschappelijk werk en de andere van het opbouwwerk – groeide sindsdien een professionele en persoonlijke band die een leven lang zou duren.

In en vlak na de oorlog
Tijdens de tweede wereldoorlog zat Jo Boer ondergedoken in Limburg. Net als vele andere medewerkers van Opbouw Drenthe weigerde zij onder het gezag van de NSB te werken. Ze dook onder bij een adellijke familie in Limburg, waar ze als gewoon dienstmeisje ging werken. Jo verzweeg al die jaren wie ze was. Ze speelde die rol voortreffelijk, want achteraf was de familie bijzonder verrast toen bleek wie ze al die jaren in huis hadden gehad.
Na de oorlog keerde het merendeel van de medewerkers terug naar Drenthe. Boer werd nu aangesteld als adjunct-directeur van de hele organisatie. Het was in deze wederopbouwperiode haar taak om de organisatie weer op poten te zetten en het vertrouwen van de bevolking te herwinnen. Dat was best moeilijk, omdat in veel dorpen plaatselijke commissies het werk hadden overgenomen en omdat er intensief moest worden samengewerkt met de lokale verzuilde organisaties.

Leerschool Amerika
Belangrijk voor de ontwikkeling van Jo Boer waren haar studiereizen naar de Verenigde Staten. Toen de Marshall-hulp nog in de kinderschoenen stond, in 1949, trok zij naar dit land. Gestimuleerd door Marie Kamphuis, die haar voor was en al vlak na de oorlog een tijdje in Amerika doorbracht, kwam zij in aanraking met de praktijk en de theorie van de ‘community organization’ (wat in Nederland ‘maatschappelijk opbouwwerk’ ging heten). Ook in het midden van de jaren vijftig bezocht ze, op uitnodiging van het kersverse Ministerie van Maatschappelijk Werk, de VS. Deze reizen vormden de voedingsbodem voor het latere handboek over het opbouwwerk, waarmee zij een aantal jaren later landelijke bekendheid verwierf.

Algemeen directeur
Na de benoeming in 1951 van Jaap Cramer tot Commissaris van de Koningin in Drenthe werd Jo Boer werd algemeen directeur van de Stichting Opbouw Drenthe. De goeie ouwe tijd van het Opbouw-Fordje was voorbij. De afstand tot het uitvoerend werk was groter geworden. Meer en meer kwamen er professionele maatschappelijk werksters direct in dienst van gemeentelijke en kerkelijke organisaties. Opbouw Drenthe moest als neutrale intermediair laveren tussen het verzuilde maatschappelijk middenveld en de (provinciale) overheid. Als gevolg hiervan dreigde de organisatie een onderhandelings- en vergaderclub te worden, iets wat Jo Boer behoorlijk irriteerde. Maar er zat niks anders op, ze moest haar rug rechten en zich meer op politiek-bestuurlijk vlak gaan bewegen. Energiek stortte zij zich op die nieuwe taak. Boer vormde Opbouw Drenthe om tot een modern provinciaal opbouworgaan, dat ging fungeren als denktank voor (de planning van) het provinciale sociaal-culturele beleid en wetenschappelijk onderzoek uitvoerde.

Eerste opbouwwerkhandboek
Maar de band met de praktijk bleef voor Jo Boer belangrijk. Tussen 1957 en 1960 begeleidde zij een aantal plaatselijke community organization-groepen in Drenthe. Ook gaf ze lezingen en schreef artikelen in vakbladen. Intussen werkte zij gestaag aan het boek waarmee zij uiteindelijk furore maakte. Het resultaat was het in 1960 verschenen boek Maatschappelijk opbouwwerk, het eerste handboek over opbouwwerk dat door een Nederlandse auteur werd geschreven. In de herdruk uit 1968 verdween het adjectief “maatschappelijk” uit de titel en ging het boek simpelweg Opbouwwerk heten. Hiermee onderstreepte Jo Boer dat het opbouwwerk zich inmiddels had los geworsteld van het oorspronkelijke moedervakgebied maatschappelijk werk en als een zelfstandige professie moest worden gezien.
Boer leunde sterk op het gedachtengoed van de Canadees Murray G. Ross. Hij was de auteur van het in 1955 verschenen boek Community Organization, dat al twee jaar daarna in een Nederlandse vertaling (met als titel Gemeenschapsorganisatie. Grondbeginselen en theorie) op de markt was gebracht. In het voetspoor van Ross ziet Boer community organisation als “(…) een proces, waarbij een ’community’ haar behoeften en doeleinden vaststelt, deze ordent en rangschikt, het vertrouwen en de wil ontwikkelt hieraan te werken, de hulpbronnen (interne of externe) daarvoor zoekt, tot actie overgaat en door dit alles te doen de samenwerking in de ’community’ doet groeien. Met ’proces’ wordt hier dus aangeduid: een reeks van in de tijd verlopende gebeurtenissen. De ’’community’’ is uitgangs- en eindpunt van het proces. Zij is tegelijkertijd subject en object, want zij werkt aan zichzelf.” Dit vergt “het op elkaar afstemmen van behoeften (needs) en hulpbronnen (resources)” en “de verbetering van tussenmenselijke relaties”. De belangrijkste doelstellingen zijn ”het tot stand brengen van bepaalde voorzieningen in de samenleving, of het oplossen van bepaalde problemen én de bedoeling dit te doen via een ’community organization’-proces, omdat men dit laatste wenselijk acht in verband met democratische beginselen, of uit sociaal-agogische, eventueel therapeutische overwegingen.”

Intergroepsproces en non-directiviteit
Wezenskenmerk is dat in groepen wordt gewerkt: “Het ’community organization’-proces speelt zich altijd af in een groepssituatie. Een groep van mensen, de ’community’ geacht te vertegenwoordigen, discussieert, overlegt, onderzoekt, handelt, kortom ondergaat alle hiervoor besproken stadia van het proces.” Ze noemt dit het ‘intergroepsproces’”: “Het gaat hierbij om het begeleiden van een groep vanuit het gegeven dat de leden niet als individu, maar als representant van andere groepen aan de groep deelnemen en die min of meer gebonden zijn aan vooraf bepaalde rollen en opvattingen.”
‘Non-directiviteit’, een begrip dat in de ideologische discussies van halverwege jaren zeventig, begin jaren tachtig een prominente rol speelt, is voor Boer een axioma: “De werker moet non-directief zijn; hij moet zich opstellen als begeleider die de groep stimuleert tot zelfwerkzaamheid. “Nooit mag hij zijn positie misbruiken om zijn eigen plannen door te voeren, of zijn eigen wil op te leggen of door te drijven.” Om te vervolgen met volzinnen die – afgezien van het gedateerde taalgebruik - verrassend modern klinken: “De werker is zowel ‘gids’ als ‘enabler’. Als gids staat hij de community ter zijde bij het verwezenlijken van haar doeleinden. Om als enabler gunstige omstandigheden te scheppen, moet de werker voortdurend initiatief nemen, de groep tot nadenken aanzetten en ervoor zorgen dat die actief wordt.” Met in het achterhoofd de vaak redderende opstelling van maatschappelijk werksters is het spelen van deze merkwaardige actief-passieve beroepshouding volgens Boer niet makkelijk aan te leren. Daarvoor is juist speciale training vereist. “Zijn specifieke taak bestaat uit het helpen van de ’community’ bij het oplossen van haar problemen door middel van een ’community-organization’-proces.” Maar de community zelf moet het uiteindelijk doen, zo is de overtuiging van Boer.

Professionele status
Jo Boer slaagde erin om het opbouwwerk aanzienlijk meer professionele status te verschaffen. Ze voelde haarfijn aan dat de werksoort dit nodig had. Haar handboek zag het licht precies in de tijd dat daar behoefte aan was. Wat behoorlijk meehielp, was dat het opbouwwerk steeds centraler kwam te staan in het landelijk beleid.
Haar handboek voorzag in een leemte; er was grote interesse voor, en een flinke afzetmarkt. Opleidingen begonnen van de grond te komen, precies trouwens wat Jo Boer en haar vriendin Marie Kamphuis, al geruime tijd hartstochtelijk nastreefden. Jo Boer maakte de hoogtijdagen van het opbouwwerk mee, en kon de resultaten van haar werk met eigen ogen aanschouwen. Ze kreeg ook al vroeg waardering. Nog voordat haar boek Maatschappelijk opbouwwerk verscheen, werd ze – in 1956 - benoemd tot officier in de orde van Oranje-Nassau.

Derde methode
Jo Boer heeft het opbouwwerk als vakgebied in Nederland op de kaart gezet. ‘Community organization’ was in haar ogen, en in die van Marie Kamphuis, de ‘derde methode’, naast ‘casework’ en ‘social groupwork’. Ze maakte het Amerikaanse gedachtengoed over community development toepasbaar op de Nederlandse situatie. Een belangrijke verdienste is dat zij al heel vroeg inzag dat de verzuiling een niet te negeren historisch feit was. Door systematisch vast te houden aan de noodzaak van professionalisering wist ze veel te bereiken. Ook wist ze aannemelijk te maken dat het concept bruikbaar was op een breder vlak: in de stedelijke context, voor specifieke doelgroepen en bij allerhande dringende sociale kwesties, zoals armoede. Haar sociaalagogische benadering legt het fundament voor de vakontwikkeling in de jaren zestig en zeventig, en vond bijvoorbeeld navolging bij Zwanikken en Van Tienen.

Liefde voor Drenthe
In 1975, zes jaar na haar afscheid als directeur van Opbouw Drenthe, publiceerde Jo Boer Dorp in Drenthe. Ze had op dit kloeke boek kunnen promoveren, niet vanwege de omvang (365 pagina’s) maar vanwege de nauwgezette, wetenschappelijke aanpak. De metamorfose tussen 1930 en 1970 van Zweelo, een dorp op de Drentse zandgronden, staat voor Jo Boer model voor de algehele ontwikkeling van het platteland. Met lede ogen – maar zonder overdreven nostalgie -stelt ze vast dat de oude dorpssamenleving langzaam verdwijnt. Ze hield van de Drentse samenleving zoals die was en had het niet zo op schaalvergroting: “Niet alleen het Drentse landschap, het natuurlijke milieu is kwetsbaar, maar ook het menselijke milieu van de Drentse plattelandssamenleving. De grote bekoring hiervan lag juist in de kleinschaligheid.”

In de radicale jaren zeventig en in de zakelijke jaren tachtig raakten haar opvattingen in de verdrukking, maar de crux van haar gedachtengoed bleef overeind. Haar zorgvuldige sociaal-agogische benadering – met de nadruk op een planmatige en methodologische aanpak, op een terughoudende maar stimulerende opstelling van de professional en op de groepsgewijze participatie van burgers – heeft de tand des tijds doorstaan. Jo Boer overleed op 79-jarige leeftijd, op 11 november 1985 in Assen, de hoofdstad van de provincie die ze als jonge vrouw in haar hart had gesloten.

Literatuur
• Jo Boer (1949), Eindrapport studiereis Verenigde Staten, Ministerie van Sociale Zaken.
• Jo Boer (1955), ’In memoriam mevrouw G. Bähler-Boerma’ , in: Nieuwe Drentse Volksalmanak, jrg. 1955, nr. 73, pp. 6-15.
• Jo Boer (1959), ’Opbouw Drenthe in de veranderende samenleving’ , in: Nieuwe Drentse Volksalmanak, nr. 77, pp. 72-107.
• Redactie TMW (1969), Jo Boer, Opbouw Drenthe en het opbouwwerk. TMW, nummer 17, oktober 1969. Themanummer Tijdschrift Maatschappelijk Werk ter gelegenheid van het afscheid van Jo Boer als directeur Stichting Opbouw Drenthe.
• Jo Boer (1968), Opbouwwerk. Verkenningen op het gebied van ’community organization’ in Nederlandse verhoudingen. Sociale bibliotheek. Uitgeverij: Van Loghum Slaterus. [Tweede gewijzigde druk, eerste druk 1960]
• Jo Boer (1977), ’Vijftig jaar Opbouw Drenthe 1926-1977’ in: Nieuwe Drentse Volksalmanak, nr. 94, pp. 131-171.
• Jan Willem Duyvendak (2001), Maatschappelijk (opbouw)werk? De actualiteit van de Marie Kamphuis en Jo Boer. Marie Kamphuis-lezing 2001. Co-referaat Lies Schilder. Uitgave: Bohn Stafleu Van Loghum.

Met medewerking van Kim van den Berg.


Publicatiedatum: 28-03-2022
Datum laatste wijziging :28-03-2022
Auteur(s): Henk Krijnen,
Links



design by Anne Van De Genachte / built by Dutchlion 2015 / maintenance by Rstyle