NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
Carel  Muller



Carel Muller (1937 - 2020)


verstandelijke gehandicaptenzorg,


was als directeur van Nieuw-Dennendal de ideoloog en inspirator achter het ’verdunningsexperiment’ dat in 1974 ruw werd afgebroken door ingrijpen van hogerhand.


* * *

Begin jaren zeventig. Carel Muller, directeur van de zwakzinnigeninrichting Dennendal heeft een vernieuwingsideaal. Een samenleving waar plaats is voor mensen die “anders” zijn. En een inrichtingsterrein waar “ziek” en “gezond” samenleeft. Het experiment eindigt met een dramatische ontruiming van Dennendal. Wat hield het gedachtegoed van Carel Muller en zijn staf in? En is er anno 2011, binnen de verstandelijk gehandicaptenzorg nog iets merkbaar van de idealen van toen?

‘Wij vinden dat jij niet ziek bent en wij vinden dat jij niet thuishoort in een instituut dat gemodelleerd is als een ziekenhuis, verpleeghuis of psychiatrische kliniek. Jij moet leven in een inrichting die gebaseerd is op een ontwikkelingsmodel waar voorwaarden gerealiseerd worden waarbinnen je je kunt ontwikkelen, waar jouw mogelijkheden een voedingsbodem vinden om wortel te schieten, waar jij kansen en rechten hebt, waar een prettige en leefbare sfeer is’.
In hun Brief aan een zwakzinnige (26 oktober 1971) gaven Martin de Rooij en Ton Steers, stafleden van Dennendal, de richting aan hoe het anders moest met de zwakzinnigenzorg, zoals de verstandelijk gehandicaptenzorg toen nog werd aangeduid. Hun brief was onderdeel van een brochure, door Dennendal-directeur Carel Muller aangeduid als ‘onze bijbel’. Er zijn drie trefwoorden in dit bijbeltje dat 23 pagina’s besloeg. Een pluralistische inrichtingssamenleving waar ruimte is voor ongelijkvormigheid, waar de zwakzinnige zich mag uiten want hij is – net als wij – ook een persoon met een eigen ik. Een individualiserende inrichtingssamenleving waar de individuele eigenschappen, zowel van de werker als van de bewoners tot volle ontplooiing kunnen komen. Deze zelfontplooiing is niet puur gericht op die ene mens, maar versterkt de zelfontplooiing van de ander, zodat mensen elkaar aanvullen, helpen en ondersteunen. In de derde plaats is het een horizontale inrichtingsgemeenschap: gelijke rechten en zeggenschap voor ieder individu. Maar ook een samenleving waarin de macht van de specialismes wordt ingedamd, want: ‘Er wordt in zo’n inrichting wel vaak hard gewerkt aan kwalen die je hebt, maar dikwijls los van het grote geheel, van het gezin, van de maatschappij.’

Nieuwe aanpak
De vernieuwingen op Dennendal stonden niet op zichzelf en Carel Muller was niet de enige vernieuwer. Vergelijkbare kritiek leefde omstreeks 1968 bij (enkele) artsen. Zo was Fop Wassenaar ontzet over de uitzichtloosheid waarin honderden zwakzinnigen hun dagen doorbrachten in het psychiatrisch ziekenhuis Groot Bronswijk in Wagenborgen. Hij werkte een alternatief uit en was van 1974 tot 2002 directeur van de ‘dorpsgemeenschap voor verstandelijk gehandicapten’ Nieuw Woelwijck. Kritiek kwam ook van psychologen en pedagogen. De psycholoog Kay Okma keerde zich samen met de groepsleiding tegen het idee dat de zwakzinnigen van de Hafakker, onderdeel van Sint Bavo (psychiatrische inrichting), therapie nodig hadden. ‘Gewoon samen mens zijn’, daar ging het om. Het was niet toevallig dat de meest radicale kritiek vooral ontstond bij zwakzinnigenafdelingen van psychiatrische ziekenhuizen. Formeel hadden psychiaters daar de eindverantwoordelijkheid, maar zij meenden dat er aan zwakzinnigen weinig eer te behalen was. Daarom kregen psychologen zoals Muller en Okma alle ruimte om de zwakzinnigenzorg geheel naar eigen opvatting vorm te geven.
In speciale zwakzinnigeninrichtingen lag dit anders. Daar was de leiding al in de jaren zestig overgegaan van artsen naar psychologen en pedagogen, die er een eer in stelden om te bewijzen dat zwakzinnigen ’ontwikkelbaar’ waren mits zij deskundig behandeld werden. Terwijl de meest moderne gehandicapteninrichtingen een sterk pedagogisch en therapeutisch klimaat ontwikkelden, bood het ‘deskundigheidsvacuüm’ in de verouderde zwakzinnigenzorg van psychiatrische inrichtingen volop kansen op een geheel nieuwe aanpak.

Verzelfstandiging
Dennendal was in 1964 geopend als aparte afdeling van de Willem Arntsz Hoeve en kreeg in 1969 erkenning als inrichting voor zwakzinnigen onder de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). Algemeen geneesheer-directeur was de psychiater Lex Poslavsky (1919-1994). Poslavsky wilde af van de ouderwetse gestichtspsychiatrie en ijverde voor een betere afstemming van de zorg binnen en buiten de inrichting. De therapie moest vooral ingaan op de gezonde kanten van de psychiatrisch patiënt. Hij introduceerde nieuwe vormen van sociale therapie en arbeidstherapie en zag eigen taken voor psychologen. Hij was voorstander van een actieve rol voor het verpleegkundig personeel. De mening van de verpleegkundigen was volgens hem belangrijk, want zij kenden de patiënten beter dan de psychiaters.
Sinds zijn aantreden in 1958 zette Poslavsky in op de zelfredzaamheid van psychiatrisch patiënten. Maar de zwakzinnigenzorg had niet Poslavsky’s interesse. Hij bracht in 1960 een scheiding aan in de afdelingen binnen de W.A. Hoeve waar tot dan toe normaal begaafde psychiatrisch patiënten, zwakzinnigen en bejaarden door elkaar verpleegd werden. Hij werkte toe naar een zelfstandig functioneren van de zwakzinnigenafdeling, met een eigen directie en een eigen (sub)bestuur. De 42-jarige Carel Muller werd in 1969 psychologisch directeur van Dennendal.

Carel Muller
Zijn lange haar, volle baard, spijkerpak en zijn wens om het vervallen tuinmanshuis te betrekken vormden geen bezwaar. Samen met de verpleegkundig directeur vormde hij de directie. Muller studeerde psychologie in Utrecht en onderging daar de invloed van de Utrechtse School van psychologen en pedagogen, met docenten als H.C. Rümke, F.J.J. Buytendijk en M.J. Langeveld.
Kenmerkende waarden waren het spreken met en ‘liefdevol begrijpen’ van de cliënt als uniek individu, het belang van dialoog en ontmoeting, de grote betekenis van intuïtie in het medemenselijk contact van professional met cliënt, het ijveren voor een maatschappij die recht doet aan humane en christelijke waarden. Humanistische psychologen avant la lettre. Leerlingen als Kees Trimbos, Peter Hoefnagels en ook de jongere Carel Muller radicaliseerden dit gedachtengoed in de late jaren zestig. Muller leerde de psychiatrie kennen toen hij als dienstweigeraar zijn vervangende dienstplicht vervulde in de Rijks Psychiatrische Inrichting te Eindhoven. Aan het einde van zijn studie liep hij in 1965-1966 stage op Dennendal. Waarna hij in december 1966 begon als psycholoog van Dennendal. Muller groeide op in een sociaal voelend Nederlands-Hervormd gezin. Een broer leed aan epilepsie en dat gaf Muller van jongs af aan een besef mee dat niet iedereen “normaal” is. Zijn vader was jurist en betrokken bij de naoorlogse kerkelijke vernieuwingsbeweging die in 1945 leidde tot de oprichting van het instituut Kerk en Wereld. Muller senior was enkele jaren directiesecretaris van Kerk en Wereld en later burgemeester van Lekkerkerk.

Individualisering
Eén van Mullers taken als psycholoog was het afnemen van intelligentietesten, het stellen van een diagnose en een prognose. Hij merkte dat de testen veel spanning opriepen en dat de zwakzinnigen er zenuwachtig van werden. Het was zinniger, zo vond hij, om programma’s te ontwikkelen voor zintuigtrainingen en dagelijkse activiteiten. Dat leidde vanzelf tot het werken in kleine groepjes omdat dergelijke trainingen alleen mogelijk zijn in een kleine en veilige groep, waar een meer persoonlijke omgang mogelijk is.
Hier ontdekte Muller dat individualisering en persoonlijke aandacht de ontwikkeling van sociale en praktische vaardigheden van de zwakzinnigen stimuleerden. Beter en veelzijdiger dan in de leerprogramma’s, en dat bovendien in een ontspannen sfeer. Van het een kwam het ander. Individualisering door middel van eigen kleding, een eigen plaats in een kleine leefgemeenschap, het hebben van persoonlijke bezittingen, het vieren van verjaardagen; het had allemaal een sterke positieve invloed. De kwaliteit van het leefmilieu bleek veel belangrijker dan trainingen en leerprogramma’s.

Veranderende tijdsgeest
Intussen was het 1966 geweest, het jaar dat zich in de hele wereld radicale ontwikkelingen begonnen af te tekenen. In de VS werd Christmas in Purgatory gepubliceerd, een boek over de verwaarlozing van verstandelijk gehandicapten in de inrichtingen, met schokkende foto’s. In Nederland kantelde de tijdgeest dat jaar van harmonie naar conflict, democratisering en polarisatie. De consumptiemaatschappij kwam onder vuur te liggen; aanpassing werd een problematisch begrip. Tegelijkertijd begon de humanistische psychologie aan zijn opmars. Nederland maakte kennis met de Amerikaanse psycholoog Abraham Maslow en zijn befaamde piramide van de menselijke behoeften (zelfverwerkelijking is het ultieme doel). In de psychologie, zo stelde Maslow, gaat het erom mensen te helpen ‘how to be brotherly, cooperative, peaceful, courageous and just’. De psycholoog Carl Rogers maakte school met zijn non-directieve methode in de psychotherapie. ‘Luister naar de cliënt, leef je in en moedig hem aan zijn problemen zelf op te lossen’.

Vernieuwingsbewegingen
Sinds de jaren twintig van de twintigste eeuw waren op vele terreinen vernieuwingsbewegingen op gang gekomen: in het onderwijs (Leer mij het zelf te doen, Maria Montessori), in de pedagogiek (het personalisme van Philip Kohnstamm), in de opvoeding (de ‘zelfverantwoordelijke zelfbepaling’ van Martin Langeveld), en in het volksontwikkelingswerk . Na de jaren van crisis, oorlog en wederopbouw vonden deze ideeën een gunstige voedingsbodem, maar de pioniers werden links gepasseerd en hun ideeëngoed werd niet zelden geradicaliseerd. Radicale vernieuwers van de jaren zestig wilden de ‘gevestigde structuren’ omverwerpen en gingen dan ook niet voorzichtig te werk. Maar al in de loop van de jaren zeventig werd duidelijk dat de revolutie nergens voet aan de grond had gekregen. Wel werden overal hervormingen doorgevoerd. De inrichting bleef overeind, maar de gehandicaptenzorg werd humaner en integratie en maatschappelijke participatie kwamen hoog in het vaandel te staan, zowel bij de instellingen als bij de overheid.

Antroposofie
Muller onderging de invloed van deze ideeën en bewegingen en was vanaf 1969 gecharmeerd van de Kabouters en hun Oranje Vrijstaat, het alternatief-utopische laboratorium voor maatschappijvernieuwing. Zoals Roel van Duijn de charismatische Kaboutergoeroe was, zo werd Muller de charismatische leider van Dennendal. Maar hij ontleende ook inspiratie aan de antroposofie. Zwakzinnigen hebben een gezonde geest die niet verschilt van die van niet-zwakzinnigen. Het verschil is dat hun gezonde geest terecht is gekomen – tijdelijk, in deze reïncarnatie – in een defect lichaam. Net als de antroposofie stelde Muller dat zwakzinnigen ons een spiegel voorhouden waarin wij onze eigen onvolmaaktheid zien en de beperktheid van een samenleving die een ieder die afwijkt niet insluit, maar uitsluit en isoleert. De antroposofie versterkte Mullers scepsis ten aanzien van deskundigen. De kleinschalige antroposofische leefgemeenschappen zag hij als een voorbeeld (persoonlijke aandacht, ontplooiing door kunstzinnige en ambachtelijke vorming), ook al waren de regelmaat en de strenge regels van de antroposofische tehuizen op Dennendal taboe.

‘Verdunning’
‘Verdunning’ was een concept van de Amsterdamse architect Frank van Klingeren (1919-1999). In opdracht van Dennendal werkte Van Klingeren in 1969-1970 een idee uit voor nieuwbouw op Dennendal. Hij stelde de vraag of het bestaande isolement van de inrichting nog gerechtvaardigd was. Zouden de patiënten niet meer baat hebben bij een stedelijke omgeving? Van Klingeren stelde voor het inrichtingsterrein te ‘verdunnen’: een minder grote concentratie van ‘ziek-zijn’ door een belangrijk percentage van ‘gezond-zijn’ toe te voegen. Dit kon bereikt worden door ‘de stad naar Den Dolder te brengen’ en huizen en scholen op het inrichtingsterrein te bouwen. Muller werkte het concept in 1971-1973 met zijn staf verder uit maar tot uitvoering is het niet gekomen.

Sluiting
Door hevige conflicten over het verdunningsconcept werd Dennendal in 1971 en 1974 voorpaginanieuws. Er waren conflicten binnen de staf, tussen staf en bestuur, tussen medewerkers, met ouders, tussen ouders. Het persoonlijke en het zakelijke raakten zo met elkaar verweven dat het onmogelijk werd meningsverschillen te beslechten. Het gevolg was een heftige en onoplosbare polarisatie van alle partijen, tot in het kabinet Den Uyl. De ontknoping op 3 juli 1974 was dramatisch: ontruiming van een paviljoen door de politie, de bewoners overgebracht naar een inrichting in Eindhoven, massaal ontslag van de medewerkers. Muller verhuisde naar Groningen en werd docent op een parttime hogere beroepsopleiding voor inrichtingswerkers. In 1995 ging hij als gevolg van een fusie met vervroegd pensioen en begon een handel in tweedehandspullen. In 2010 kijkt hij nog steeds positief terug op de Dennendaltijd: ‘Als uit het niets kwam daar een heel ander, nieuw, levensgevoel naar boven. Er ontstond een gevoel dat het menselijk samenleven en de verhouding tot de natuur heel anders kon: de verbeelding aan de macht, gewoon samen mens zijn, de mens als kabouter in de natuur, de kracht van bloemen en veronderstel dat het oorlog is en niemand gaat er naar toe.’

Effect
Het effect van Dennendal? Psycholoog Inge Mans (1953), kenner van de gehandicaptenzorg, neemt een kaalslag waar in de dagelijkse begeleiding van mensen. ‘Elke instelling voor gehandicaptenzorg beweert de cliënt “volwaardig burgerschap” en “regie over eigen leven” te bieden, maar daar komt in de praktijk weinig van terecht. De zorg is zo hiërarchisch en bureaucratisch georganiseerd, dat de cliënt vaak de laatste is die het voor het zeggen heeft.’ In haar ogen is goede zorg niet mogelijk zonder goede relatie met de cliënt. Dat is wat de groepsleiders van Dennendal en vele andere instellingen ontdekt hebben. ‘In de jaren zeventig en tachtig heeft dit tot veel verbeteringen geleid, maar in de jaren negentig is de kracht van de relatie tussen cliënt en begeleider verloren gegaan door wat ik de “vermanaging” van de gehandicaptenzorg noem. De zorg is zo verzakelijkt, dat cliënten niet meer de begeleiding krijgen die ze willen. Zij hebben nooit om professionals, zorgplannen en protocollen gevraagd. Zij willen gewoon mensen die met hen meeleven en meedenken’. In de jaren zeventig werd de zwakzinnige als mens ontdekt, als een voorbeeldige mens zelfs, van wie de ‘normale’ mens veel kon leren. ‘Dennendal ging samen met de zwakzinnigen op zoek naar een andere manier van leven. De afgelopen veertig jaar is er veel verbeterd in de gehandicaptenzorg, maar de maatschappelijke integratie van mensen met een verstandelijke beperking is nog steeds ver te zoeken. En in de gehandicaptenzorg is iets van grote waarde verloren gegaan: het besef dat goede begeleiding alleen mogelijk is op basis van goed contact. Het klinkt simpel en het is simpel. Maar het vergt, opnieuw, radicale veranderingen. Tijd voor een nieuwe revolutie?’

Met dank aan Inge Mans.

Deze bijdrage verscheen eerder in SoziO, nr. 100, juni 2011.

Carel Muller is op maandag 24 februari 2020 op 82-jarige leeftijd overleden. Lees hier het In Memoriam uit de Volkskrant van 27 februari.




Publicatiedatum: 28-08-2019
Datum laatste wijziging :27-02-2020
Auteur(s): Maarten van der Linde
(1948-2020)
,
Links



design by Anne Van De Genachte / built by Dutchlion 2015 / maintenance by Rstyle