NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
Kees  Trimbos



Kees Trimbos (1920 - 1988)


geestelijke gezondheidszorg,


werd bekend als geestelijk bevrijder van rooms-katholiek Nederland en ontwikkelde zich als hoogleraar tot een criticus van de medisch georienteerde psychiatrie.


* * *

Trimbos is een begrip. Het is de naam van het landelijke kennisinstituut voor geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke zorg. Dat Kees Trimbos vijftig jaar geleden nationaal bekend werd als geestelijk bevrijder van de rooms-katholieke Nederlanders weet bijna niemand meer.

Een roomse jeugd
Cornelis Johannes Baptist Joseph (Kees) Trimbos werd geboren op 21 april 1920 in Vught. Zijn ouders waren diepgelovig, maar tegelijk ook Brabanders, gemoedelijk en ruimdenkend. Kees had een uitgesproken roomse jeugd: op school bij de fraters, de roomse verkennerij, het Sint Janslyceum: “Die school was erg steng, afschuwelijk. Er waren een paar Vlaamse leraren, gevlucht na de Eerste Wereldoorlog. Rechtzinnige, fascistoïde figuren, die je je leven vergalden”. Zijn vader was een van de eerste betoningenieurs in Nederland en eigenaar van een betonmaatschappij. Maar Kees wist al jong dat hij huisarts wilde worden en in 1938 gaat hij in Utrecht geneeskunde studeren.

Opgegeven, maar niet doodgegaan
In oktober 1944 werd de jonge Trimbos zwaar gewond door een granaatscherf in zijn heup en been. De geallieerden hadden ’s-Hertogenbosch de vorige dag bevrijd, maar de Duitsers bestookten de stad met granaatvuur. Het zag er hopeloos uit en Kees kreeg voor de zekerheid alvast de laatste sacramenten toegediend. Omdat hij bleef leven werd hij overgebracht naar het rooms-katholieke Binnenziekenhuis in Eindhoven waar hij ruim een jaar werd verpleegd. Het leek uitzichtloos, hij hield maandenlang hevige pijn en hoge koorts. Trimbos kreeg voor de tweede keer de laatste sacramenten. Omdat ‘het toch iedere dag kon aflopen’ mocht zijn vrouw Johanna Richarda Maria van Kesteren (die ook geneeskunde studeerde) bij hem op de kamer bivakkeren. Met haar intense morele steun en liefdevolle verpleging sloeg hij zich er door heen. Na nog een half jaar thuis begon de revalidatie.

Blijvende handicap
Trimbos hield er een blijvende handicap aan over en hij kon het beroep van huisarts wel vergeten. Zijn linker heup was immobiel en beschadigd en zijn linker been was korter dan zijn rechter. Hij liep daarom met een stok en had speciale (hoge) orthopedische schoenen om het lengteverschil te corrigeren. Hij moest altijd geholpen worden met het aankrijgen van die schoenen. Zijn linker pols (tijdens de inslag van de granaatscherf had hij zijn linkerhand in zijn broekzak) was ook flink beschadigd en zijn pink en ringvinger van die hand kon hij niet gebruiken. Hij droeg altijd een soort handschoen-doek over zijn linkerhand om het defect te verbergen. ‘Dat zag er best eng uit’ herinnerde zich een van de zoons. Op foto’s en bij optredens moffelde hij die hand weg. Door het ongeluk was zijn mobiliteit beperkt. Hij heeft zijn hele leven veel rugpijn gehad.
In 1977 vertelde Trimbos aan Arend Jan Heerma van Voss dat de ziekenhuisperiode van 1944-1945 een grote invloed op hem heeft uitgeoefend: hoe het voelt om opgegeven te zijn; dat je niet meer wilt leven omdat je alleen maar pijn hebt; hoe belangrijk het is dat er iemand dag en nacht naast je staat om je er door heen te trekken; hoe het leven eruit ziet van patiënten die langdurig in een ziekenhuis zijn opgenomen; hoe het is om met mensen te werken die echt ziek zijn en dood gaan.

‘Klessen en lezen’
Trimbos hervatte zijn studie en deed in 1947 het artsexamen. Zijn specialisatie werd psychiatrie, een beroep waar je – zoals hij het met een groot gevoel voor understatement later formuleerde – vooral bezig was met ‘klessen en lezen’. In Utrecht was H.C. Rümke zijn leermeester. In de afbakening tussen psychiatrie en geestelijke gezondheidszorg maakte Rümke een fundamenteel onderscheid tussen ‘ziek’ en ‘gezond’. Geestesziekten waren het domein van de arts-psychiater en hun behandeling vereiste een medisch-wetenschappelijk fundament. Daarnaast onderscheidde Rümke ‘psychische stoornissen van de gezonde mens’ waarbij sociale hulp en morele leiding nodig was. Deze stoornissen vormden het domein van de psychohygiëne, wetenschappelijk geruggesteund door geesteswetenschappelijke en sociaal-wetenschappelijke disciplines. Trimbos borduurde hier later op voort.

Stille revolutie in de katholieke GGZ
In 1949 ging Trimbos aan de slag in de katholieke ambulante geestelijke gezondsheidszorg. De katholieke GGZ maakte in de jaren vijftig revolutionaire veranderingen door zoals blijkt uit titels van studies over deze periode: Geestelijke bevrijders, Het verraad der clercken. In deze geestelijke bevrijding heeft hij een belangrijk aandeel gehad. Zijn eerste functie was enkele uren per week (op zaterdagmiddag) een spreekuur op het nieuwe Medisch-Opvoedkundig Bureau (MOB) in Hilversum en Amersfoort. Twee jaar later werd hij parttime psychiater-directeur van de nieuwe Katholieke Stichting voor Geestelijke Volksgezondheid in Amsterdam. Trimbos bouwde de stichting uit tot een geïntegreerde instelling voor ambulante geestelijke gezondheidszorg. Hij was ook landelijk actief – betaald en onbetaald. Als een spin in het web werkte hij er aan mee dat de nogal pastoraal-simpele katholieke ’consultatiebureaus voor geestelijke volksgezondheid’ werden vervangen door een landelijk netwerk van goed geoutilleerde ’diensten’: MOB’s, Bureaus voor Huwelijksaangelegenheden, Alcoholistenbureaus en Sociaal-Psychiatrische Diensten.

Geseculariseerde zielzorg
Trimbos’ landelijke bekendheid stamt uit deze periode: de jaren vijftig en vroege jaren zestig. Hij leerde katholieken praten over met schuld en schaamte beladen onderwerpen: huwelijksproblemen, seksualiteit, scheiding, geboortenregeling, homoseksualiteit. Al werkend ontwikkelde Trimbos grote bezwaren tegen het intolerante katholicisme, de absoluutheid, het opgeheven vingertje. In zijn privé-praktijk als psychiater, in het MOB, in voorlichtingsavonden en huwelijkscursussen werd hij geconfronteerd met de opvattingen van de kerk die hij steeds meer onhoudbaar vond. Vooral de voortplanting als eerste doel van het huwelijk. Zijn praktijk was ‘nogal een katholieke praktijk, met erg veel paters en nonnen, seminaristen en fraters, die allemaal met problemen zaten, dat begon in die jaren al. Het was vooral seksellende. Ik heb hele volksstammen gezien die door die regels van wat mag en niet mag erg in de knoop zaten en scheefgegroeid waren’. Hoewel hij veel ellende zag (‘om van te rillen’) was hij was niet geneigd er eens flink tegen aan te schoppen. Hij voelde zich tot ver in de jaren zestig toch nog als ‘behorend bij de club’ (de rooms-katholieke kerk).

Eerste televisie-psychiater
Begin jaren zestig hield Trimbos voor de KRO radiopraatjes over ‘Gezin en huwelijk’ en ‘Gehuwd en ongehuwd’. In 1962 volgden optredens op televisie. De onderwerpen ontleende hij aan de huwelijkscursussen in Amsterdam. Maar nu besprak hij deze taboe-onderwerpen voor een landelijk publiek. Het sloeg enorm aan en Trimbos werd bedolven door stapels brieven. Die brieven bevestigden zijn vermoeden dat ‘al die waarschuwingen die vanuit de kerken altijd tegen de seks gehouden zijn’ de geestelijke nood alleen maar verergerden. Met deze optredens werd Trimbos een bekende Nederlander en het gezicht van de katholieke geestelijke gezondheidszorg. De voordrachten verschenen in druk en de ene na de andere herdruk volgde. Al jaren voordat Jan Cremer naar de pen greep (Ik, Jan Cremer - 1964) was onder de Nederlandse katholieken een niet te stuiten proces van seksuele bevrijding en emancipatie op gang gekomen.

Interdisciplinaire wetenschap
Intussen was Trimbos in 1959 gepromoveerd op het proefschrift De geestelijke gezondheidszorg in Nederland. Hierin presenteerde hij een ontwerp voor een wetenschappelijk fundament voor de GGZ. Tot dit fundament rekende hij zes basiswetenschappen: filosofie, geneeskunde, psychiatrie (waaronder ook etnopsychiatrie of transculturele psychiatrie en historische psychiatrie), psychologie (vooral sociale psychologie), sociologie en culturele antropologie. Vanaf 1968 kon hij zich op onderzoek toeleggen; in dat jaar werd hij benoemd tot hoogleraar in de preventieve en sociale psychiatrie aan de pas opgerichte Medische Faculteit van de Nederlandse Economische Hogeschool (nu Erasmus Universiteit) te Rotterdam.

Antipsychiatrie
In zij onderzoek richtte Trimbos zich op de sociale factoren die een rol spelen bij het ontstaan en verhelpen van psychische stoornissen. Deze gerichtheid lag deels in de lijn van zijn leermeester Rumke die had erkend dat psychiatrische diagnoses tot op zekere hoogte cultuurgebonden waren. Trimbos bouwde in Rotterdam voort op zijn twintig jaar ervaring en onderzoek in de katholieke GGZ. Deze gerichtheid maakte dat hij zich (als enige van de hoogleraren psychiatrie) kon openstellen voor de kritiek op het medische model in de psychiatrie en de gestichtspychiatrie zoals die vanaf midden jaren zestig invloed kreeg onder het vaandel van de antipsychiatrie. Hij nam deel aan de discussies en schreef in 1975 een afgewogen overzicht over de stand van zaken in de antipsychiatrische beweging. De patiëntenbeweging vond hij belangrijk. In 1982 was Trimbos één van de opstellers van het manifest waarin een moratorium tegen de bouw van nieuwe algemene psychiatrische ziekenhuizen werd bepleit.

Geen monopolie van specialisten
Trimbos vond dat de zorg voor geestelijke gezondheid niet het monopolie moest worden van specialisten. Vrijwilligers, de niet-professionals konden een belangrijke rol spelen: ‘We hebben hier in Amsterdam eens een contact gehad met een wijkagent, in Zuid; dat was zo’n buurtfiguur, waar ’s zondags allerlei mensen achterlangs binnen kwamen, met allerlei problemen. Zo’n man heeft een geweldige invloed. Zo’n man moet je dus in je net vangen, die moet je helpen, daar moet je niet tegen zeggen: verwijs maar naar het MOB. Juist niet! Je moet de weg naar het MOB verstoppen, en die man helpen als hij er behoefte aan heeft.’

Erudiete kwartiermaker
Kees Trimbos had bijna veertig jaar lang een groot aandeel in het bevorderen van de geestelijke gezondheid van Nederlanders. Zijn uitvalsbasis was het katholieke deel van de bevolking, maar zijn invloed reikte verder. Zelf raakte hij geleidelijk los van het katholieke geloof; hij noemde zich in 1977 agnost. Voor het bespreekbaar maken van taboe-onderwerpen en binnen de samenleving kwartier maken voor mensen met (al of niet psychiatrische) stoornissen blijft zijn werk een bron van inspiratie. Kees Trimbos is overleden op 26 april 1988.

Deze biografie verscheen eerder in SoziO, nr. 103, december 2011.

Geraadpleegde literatuur
Abma, Ruud en Ido Weijers, Met gezag en deskundigheid. De historie van het beroep psychiater in Nederland. Amsterdam: SWP, 2005.
Gersons, B.P.R., e.a. (red.), In het spoor van Kees Trimbos. Denkbeelden over preventieve en sociale psychiatrie. Deventer; Van Loghum Slaterus, 1990.
Heerma van Vos, A.J., ‘Een portret van Kees Trimbos’, in: B.P.R. Gersons, e.a. (red.), In het spoor van Kees Trimbos.
Simons, Ed, Lodewijk Winkeler, Het verraad der clercken. Intellectuelen en hun rol in de ontwikkelingen van het Nederlandse katholicisme na 1945. Baarn: Arbor, 1987.
Trimbos, C.J.B.J., Zorgen-Kinderen. Opstellen over kinderbescherming. Utrecht; Het Spectrum, 1955.
Trimbos, C.J.B.J., De geestelijke gezondheidszorg in Nederland. Utrecht; Het Spectrum, 1959.
Trimbos, C.J.B.J., Gezin en huwelijk. Radiolezingen 1960.
Trimbos, C.J.B.J., Gehuwd en ongehuwd. Hilversum: Paul Brand, 1960, 1967. Elfde, sterk gewijzigde druk.
Trimbos, Kees, Antipsychiatrie. Een overzicht. Deventer: Van Loghum Slaterus, 1978. Tweede, herziene en uitgebreid druk.
Westhoff, Hanneke, Geestelijke bevrijders. Nederlandse katholieken en hun beweging voor geestelijke volksgezondheid in de twintigste eeuw. Nijmegen: Valkhof Pers, 1996.


Publicatiedatum: 22-08-2019
Datum laatste wijziging :00-00-0000
Auteur(s): Maarten van der Linde
(1948-2020)
,
Links



design by Anne Van De Genachte / built by Dutchlion 2015 / maintenance by Rstyle