NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
Verwante vensters
1945 Woningnood: volksvijand nummer 1
Wederopbouw en het ingrijpen van de overheid
 
  homepage   volgende   laatste
De Tweede Kamer neemt in december 1960 een motie aan die vraagt om de bouw van 5.000 extra woningwetwoningen boven op het bestaande bouwprogramma van 80.000 woningen voor 1961. De motie betekent een crisis in het kabinet–De Quay. ‘Geen dakpan erbij’, zou een van de verantwoordelijke ministers gezegd hebben. De extra gevraagde betaalbare woningen zijn voor de regering onaanvaardbaar vanwege een tekort aan bouwvakkers: dat geeft maar spanningen op de arbeidsmarkt en looneisen.

Vanaf 1945 is de woningnood volksvijand nummer 1. De woningbouw ligt tussen 1945 en 1948 nagenoeg stil. De tekorten nemen tot 1948 nog toe. Het betekent dat jonge gezinnen en stellen zonder kinderen moeten inwonen bij familie – dat geldt nog voor één op de negen huishoudens in 1960. Alleenstaanden kunnen een huis met een eigen voordeur voorlopig wel helemaal vergeten. Hebben zij wel een huis bemachtigd, dan moeten ze een speciale vrijgezellenbelasting betalen en kunnen ze net als andere huishoudens verplicht worden vreemden in huis te nemen.

De overheid ziet nadrukkelijk een grote rol voor zichzelf in het oplossen van de woningnood. Het gezin is daarbij de hoeksteen van het beleid. ‘Gezinsherstel brengt volksherstel’, heet het. Eenpersoonshuishoudens komen in de beleidsnota’s niet voor. Staatsingrijpen in de huizenbouw is niet langer een crisismaatregel, zoals voor de oorlog, maar een manier om mensen sociale zekerheid te bieden. Politieke denkers zien daarin een garantie dat de naoorlogse democratie niet opnieuw zal worden aangevallen zoals in 1940. Iets wat alleen maar dringender is als vanaf de jaren vijftig de Koude Oorlog ontstaat, een periode van gewapende vrede tussen de communistische en de kapitalistische wereld.

In de woningbouw draait het om het eerlijk verdelen van schaarste. De regering maakt een centraal geleide planning en verdeelt te bouwen woningen – zogenoemde contingenten – én bouwvakkers over Nederland. Het beleidspakket is: huurbevriezing (later: huurprijsbeheersing), woningdistributie, aanbodsubsidies en toenemende rijksleningen. De rijksoverheid leunt in de strijd tegen de woningnood sterk op de gemeentelijke woningbedrijven en de vele toegelaten woningbouwverenigingen, die een soort verlengstuk van de rijksoverheid worden. Particuliere bouwers en beleggers zien direct na de oorlog nog niet veel in woningbouw. Nederland is arm en de huren blijven lang bevroren op het prijspeil van 1939. Zonder financiële steun is een sluitende exploitatie van nieuwbouw onmogelijk.

In de jaren vijftig en zestig bouwen gemeenten en woningbouwverenigingen, met geld van het Rijk, woningwetwoningen die gebonden zijn aan strenge normen tot op het niveau van de keukenkastjes. Een nieuw huis is gemiddeld 55 vierkante meter en in Groningen van binnen precies hetzelfde als in Maastricht. De woningbouw is in die jaren een voortdurend schipperen tussen kwaliteit en kwantiteit, waarbij de kwantiteit het noodgedwongen toch meestal wint. Kees de Cler, architect en ambtenaar op het ministerie van Wederopbouw, herinnert zich terugkijkend op de naoorlogse woningbouw: ‘Schraal, monotoon, burgerlijk, armelijk. Je kunt er een hoop lelijke dingen van zeggen, maar vergeet niet dat we verdomd veel moesten bouwen en we leefden in een tijd waarin lonen en prijzen strak beheerst werden.’

In november 1962 opent koningin Juliana samen met minister van Volkshuisvesting Jan van Aartsen de 1 miljoenste naoorlogse woning in Zwolle. In 1971 opent minister Bé Udink in Apeldoorn de 2 miljoenste woning. Er wordt flink gebouwd, maar de behoefte aan woningen blijft ook groeien. Eerst in aantallen: tot in de jaren zeventig hebben beleidsmakers het schrikbeeld voor ogen van 20 miljoen Nederlanders in het jaar 2000. Later ontstaat er, met de groeiende welvaart, meer en meer behoefte aan grotere woningen met meer comfort. Tot ver in de jaren tachtig verdelen gemeenten hun schaarse woningen met een distibutiesysteem. Dat geldt vooral voor de goedkopere sociale huurwoningen in (groei)steden en dorpen. Maar ook de duurdere premiehuurwoningen én de sociale koopwoningen ontkomen niet aan een verdeelsysteem.

Sinds de economische crisis van 2008 lopen in de grotere steden de wachtlijsten voor betaalbare sociale huurwoningen en grotere huurwoningen weer op. Terwijl menige plattelandsgemeente in het begin van de 21e eeuw worstelt met de gevolgen van krimp, valt in deze in trek zijnde regio’s zelfs het woord ‘woningnood’ weer. De bouwproductie loopt fors terug, waarbij ook woningcorporaties een pas op de plaats maken nadat zij in de naweeën van de parlementaire enquête stevig aan investeringsvermogen moeten inleveren. Aan het einde van het tweede decennium is er een berekend tekort van zo’n 350.000 woningen, waarvan vooral starters en jongeren de dupe zijn. Zo beginnen de jaren twintig met een nieuw woord: wooncrisis.

Publicatiedatum: 12-08-2015
Datum laatste wijziging :05-03-2023
Auteur(s): Margriet Pflug,
Verwante vensters
Verwante huisvesters
Extra Experimenten in de bouw
Om zo snel en goedkoop mogelijk te kunnen bouwen stimuleert de regering na de oorlog ook alternatieve bouwmethoden en -materialen met allerlei premieregelingen en toestemming om extra woningen te bouwen. Voor de oorlog was er al voorzichtig geëxperimenteerd met nieuwe materialen. Betondorp in Amsterdam uit 1925 is een vroeg voorbeeld. Willem van Tijen (1894-1974) experimenteert in de jaren dertig met staal en beton als bouwmateriaal. Het moet toch mogelijk zijn om met moderne techniek en seriebouw goedkoop arbeiderswoningen te produceren? Kort na de oorlog haalt de Amsterdamse bouwer Huibert van Saane (1903-1981) voor de regering kant-en-klare Engelse betonbouwsystemen naar Nederland, zoals Maycrete en Airey. Sindsdien is prefab-bouw niet meer weg te denken uit de woningbouw.
In het tweede decennium van de 21e eeuw is er sprake van een opleving als in een combinatie van duurzaam en snel bouwen een nieuwe generatie prefab-woningen op de markt komt, ook wel tiny-houses genoemd. Ze zijn tussen de 25 en 35 vierkante meter, fraai vormgegeven, duurzaam, razendsnel te plaatsen en even snel te verplaatsen. Ze worden neergezet voor een periode van 10 jaar, maar dat kan, zeggen ingewijden, makkelijk veel langer worden. Kijk maar naar de noodwoningen na de Tweede Wereldoorlog.

Andere Tijden presenteerde in de eerste maanden van 2023 een vierdelige serie waarin Mariëlle Tweebeeke de kijker meeneemt in een reis door de tijd. De vier afleveringen gaan achtereenvolgens over de strijd tegen verkrotting in het begin van de 20e eeuw, het Tuinstadideaal van de jaren 20 en 30, de ‘bouwen bouwen bouwen’-gedachte van de jaren 50 en 60 en tot slot de opkomst van de Vinex-woningen én het marktdenken vanaf de jaren 90.

Klik hier voor de link.
Verder studeren
Literatuur
Aanvullend materiaal
Links
Video

YouTube, 26 september 2016 | Tijdens de Week van de Wederopbouw opende woningcorporatie Welbions de deuren als mini-museum in de Mispelstraat in Hengelo (Ov). In de woning maak je een stap terug in de tijd: van wasbakken tot meubels en van een vroegmoderne televisie tot een speelpop. Het is allemaal authentiek jaren vijftig.

Welbions had de woning jaren geleden willen renoveren. De toenmalige bewoner hield halsstarrig vast aan zijn jaren ’50-interieur en liet alleen de buitenkant wat bijwerken. Na het recente overlijden van de laatste huurder opende de woningcorporatie de deuren voor educatieve doeleinden. Inmiddels zoekt Welbions een nieuwe huurder met voorliefde voor de jaren vijftig.

 
  homepage   volgende   laatste