Verwante vensters |
|
1946 Goed wonen Smaakvol wonen als unieke en individuele expressie |
|
'U zou wel eens iets anders willen, iets beters, iets dat uw onbewust schoonheidsverlangen bevredigt.Aan het begin van de twintigste eeuw had de kroeg voor velen de functie van huiskamer: het was er gezellig en warm. Thuis was het benauwd en lagen de kinderen opgestapeld in bedsteden. Betere woningen en een stevige portie gezinsideologie hebben ervoor gezorgd dat Nederlanders hun gezelligheid steeds vaker thuis vonden. Met als hoogtepunt de jaren vijftig, toen het hele gezin zich rond de radio schaarde. Maar dat ging niet vanzelf. Voor de eerste sociale huurwoningen voor arbeiders in de tweede helft van de negentiende eeuw golden strenge gebruiksvoorschriften. De gegoede burgers die aan de wieg stonden van de woningcorporaties, zagen het als een missie om arbeiders op te voeden en morele beschaving bij te brengen. Wonen is geen vanzelfsprekendheid, dat moet je leren. Dames uit de betere kringen bezochten de armen die ‘vooruit willen, maar niet kunnen’ om hen aan te zetten tot arbeidzaamheid en spaarzaamheid, zindelijkheid en huiselijkheid. De reglementen van de nieuwe woningcomplexen schreven tot in detail het gebruik van de ruimten voor. Woningopzichteressen zagen er nauwlettend op toe; en wie de regels overtrad, kon zonder veel pardon uit de woningen worden gezet. De ergste gevallen werden in een flink aantal gemeenten verbannen naar aparte woonscholen voor asociale en onmaatschappelijke gezinnen. Dit woonbeschavingsoffensief was effectief (hoewel de bewoners van de woonscholen daar zo hun eigen mening over hadden), waarschijnlijk vooral omdat de huizen zich steeds beter voor echte huiselijkheid leenden. Ter illustratie: in de eerste dertig jaar van de eeuw groeide de woningvoorraad met 55 procent en daalde het aantal eenkamerwoningen van 28 procent tot 7 procent. Het gemiddeld aantal kamers per woning steeg van 2,7 tot 4,4. Per kamer telde een huis de helft minder bewoners, ook al doordat het aantal kinderen per gezin gestaag daalde. Niet alles speelde zich meer af in dezelfde ruimte, jongens en meisjes gingen steeds vaker op aparte kamers slapen. Speelden kinderen uit de lagere milieus in het begin van de eeuw voornamelijk de realiteit van volwassenen na, zo gauw zij wat meer ruimte kregen begonnen zij in hun spel hun eigen fantasiewereld te creëren. Na de Tweede Wereldoorlog verschuift de aandacht van het juiste gebruik naar de functionele en effectieve inrichting van de woning. In 1946 wordt de Stichting Goed Wonen opgericht, een initiatief van een groep ontwerpers, fabrikanten, winkeliers en consumenten. Hun doel: ‘het wonen in Nederland op een hoger peil te brengen door verbetering van de woninginrichting in de ruimste zin van het woord.’ Via voorlichtingscampagnes en een tijdschrift (vanaf 1948) ijveren ze voor licht, lucht en ruimte in de woningen. Wonen heeft met smaak, ja zelfs met esthetiek te maken. Wonen moet een vorm van unieke en individuele expressie worden. Die boodschap gaat er niet zomaar in. De jaren vijftig worden eerder het decennium waarin een collectieve huiselijkheid de hoofdrol voor zich opeist. Gezinnen zitten ’s avonds rondom de radio, luisterend naar populaire programma’s als De Familie Doorsnee (geschreven door Annie M.G. Schmidt) en De Bonte Dinsdagavondtrein. In 1953 luisteren Nederlanders boven de achttien gemiddeld bijna zestien uur per week. Veel jongeren wonen thuis totdat ze trouwen (en vaak ook nog daarna vanwege de woningnood) en doorgaans is alleen de huiskamer verwarmd. Voor individualisme was simpelweg weinig ruimte. Hoezeer de Goed Wonen-ideologen ook hun best doen om de tafel uit het midden van de woonkamer te krijgen, het gewone volk wil er niet aan. Pogingen om via het aanbrengen van meerdere lichtpunten in plafonds in nieuwbouwwoningen de inrichting van de huiskamer te sturen, lijden schipbreuk. De bewoners verplaatsen de lichtpunten vaak zo dat de tafel toch weer in het midden komt te staan. Pas in de jaren zestig verloor de tafel zijn centrale rol. Niet vanwege de Goed Wonen-ideologen, maar door de komst van de televisie, die een run op bankstellen veroorzaakte en de tafel naar de zijkant van de kamer of de keuken dirigeerde. Daarmee is het pleit beslecht. De vanaf de jaren zestig snel toenemende welvaart vertaalt zich vervolgens in steeds grotere investeringen in huis en haard. Bewoners worden woonconsumenten. In 1978 verschijnt in Sliedrecht de eerste vestiging van IKEA, het Zweedse bedrijf dat van de Goed Wonen-ideologie een massaproduct weet te maken. In de jaren tachtig ontstaat een uniek Nederlands fenomeen: de meubel/woonboulevard. De eerste ontwikkelde zich in 1981 in Beverwijk, sindsdien zijn er meer dan honderd bijgekomen (die overigens in deze internettijden met grote leegstand kampen). Wonen is in een paar decennia uitgegroeid tot een economisch cruciale bedrijfstak met een enorme hoeveelheid winkels waarin elk individu naar hartenlust en eigen smaak zijn wooncomfort bijeen kan shoppen. Huisraad staat op Marktplaats met grote voorsprong bovenaan als meest gewilde koopwaar. Huurcontracten van sociale huurwoningen zijn inmiddels ontdaan van strenge voorschriften en gedetailleerde bepalingen. Huurders van sociale woningen krijgen veel meer vrijheid om hun woningen naar eigen goeddunken te vertimmeren, mits ze daarbij redelijkheid in acht nemen. Goed wonen lijkt compleet ingeburgerd. Een aantal woningcorporaties (in Twello, Benschop, Gemert, Zederik en Liempde) tooien (of tooiden) zich fier met deze naam. Kortom, eind goed, al goed. Maar toch… het aantal overlastmeldingen neemt de laatste decennia alleen maar toe, evenals het inzetten van buurtbemiddeling bij conflicten waar mensen onderling niet meer uitkomen. Het gebrek aan sociale cohesie is een vast thema in tal van sociale beleidsnota’s. We hebben dan weliswaar geen woonscholen meer, maar wel een schreeuwende behoefte aan asowoningen. Het heeft er alle schijn van dat naarmate mensen meer op zichzelf wonen, ze er moeilijker in slagen om met elkaar te wonen. Tijd voor een omgekeerd beschavingsoffensief? |
|