NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
2007 Het wettelijke verbod op slaan door ouders
Het debat over de pedagogische tik
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste
Sinds 25 april 2007 is het in Nederland voor ouders verboden om hun kinderen te slaan. Daarvoor is artikel 1:247 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek aangepast. Daarin staat nu dat in de verzorging en opvoeding van het kind de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling mogen toepassen. Daarmee wordt bedoeld dat kinderen niet opzettelijk pijn mag worden aangedaan. In de toelichting op de wet haastte de wetgever zich te melden dat een tik op de vingers niet onder het wettelijk verbod valt. Ook het stevig beetpakken van een kind om te voorkomen dat het iets gevaarlijks doet, valt niet onder het toepassen van geweld, omdat hier niet het bestraffen, maar het voorkomen overheerst.

Nederland loopt overigens met deze wetgeving bepaald niet voorop. In Zweden werd een dergelijk verbod al in 1979 ingevoerd, waarop andere Scandinavische en Europese landen in de jaren tachtig volgden. In ons land wilden politici daar lange tijd niets van weten.
In 1987 pleitte hoogleraar privaatrecht en waarnemend kinderrechter Doek, in navolging van Zweden, voor een verbod op fysieke straf bij kinderen. ‘In Zweden’, zo liet hij weten, ‘heeft niemand moeite met zo’n wetsregel. Het aantal gevallen van kindermishandeling is daar, door deze wet, drastisch teruggelopen. Een verbod stemt nu eenmaal tot nadenken. Ouders zijn daar inventiever geworden in het uitdelen van straf.’
Doek muntte bij die gelegenheid de term ‘pedagogische tik’. Zijn ervaring als rechter leerde hem dat ernstige kindermishandeling vrijwel altijd was begonnen met wat onschuldig ogende tikken. Een wettelijk verbod zou in zijn ogen een preventieve norm installeren dat het gewoon niet mocht. Daardoor zou veel ellende kunnen worden voorkomen.

Doek kreeg er de handen niet voor op elkaar. Integendeel. Er stak een storm van verontwaardiging op. Eigenlijk waren de reacties goed vergelijkbaar met de woede die in 1900 ontstond toen het Amsterdamse gemeentebestuur een verbod op slaan door onderwijzers in het openbaar onderwijs wilde handhaven en op een golf van verzet in onderwijskringen stuitte. De onderwijzers lieten zich een instrument om de orde te handhaven niet zomaar afpakken. Ze lieten zich in hun vaak lastige klassen waar ze zo’n veertig kinderen in toom moesten zien te houden niet zomaar ontwapenen. Waar bemoeien die betweters op het stadhuis zich mee?
Een vergelijkbaar sentiment nam bezit van Nederlandse ouders toen zij in 1987 via de media kennis namen van Doeks voorstel. Het voelde vooral als een inmenging in persoonlijke aangelegenheden. Daar heeft overheid zich niet mee te bemoeien, daar gaan ouders zelf over. Bovendien: een klapje? Dat kan toch geen kwaad.

Deze discussie zou zich de jaren die daarop volgden met vaste regelmaat herhalen. Elke keer opnieuw melden zich mensen die er goede ervaringen mee hebben en er geen kwaad in zien:
„Mijn dochters zijn nu 24 en 25 jaar. Toen ze klein waren, kregen ze van mij gewoon een mep als ze stout waren of niet luisterden. Het hielp. Ze zijn evenwichtig en ’ongestoord’ opgegroeid."
OUDEMOLEN, mevr. J. Meijering
Maar steeds vaker melden zich ook mensen die zich schuldig voelden:
„Ik ben moeder van drie dochters in de leeftijd van tweeënhalf tot vier jaar en heb vaak nagedacht over de pedagogische tik. Meestal is deze het gevolg van een ineens oplaaiende boosheid van binnen waardoor het óf schreeuwen óf een tik wordt. Ze werken beide nooit goed. De kinderen worden er eerder angstig van dan dat je ze respect afdwingt. Bovendien ga ik me zeer schuldig voelen; het is een kant van me die ik haat."
CASTRICUM, mevr. H. Struijkenkamp-Rietsema
Uiteindelijk werd de wetswijziging in 2007 onder verantwoordelijkheid van de (eerste en tot nu toe enige) minister van Jeugd en Gezin André Rouvoet zonder veel heftige maatschappelijke commotie doorgevoerd. Nederland was er, een kwart eeuw later dan andere Europese landen, eindelijk rijp voor.

Deze aanpassing van artikel 247 is een uitdrukking van het feit dat een handeling die ooit bijna natuurlijk was problematisch is geworden. Het toepassen van fysiek geweld in opvoedkundige situaties is niet meer - zoals dat heel lang is gelegitimeerd - goed of in het belang van de opvoeding, noch te rechtvaardig vanuit de Bijbel (’Wie zijn kinderen lief heeft, spare de roede niet!’), maar prooi geworden van aarzelingen, van schuldgevoelens. Het is van symbool van gezag een teken geworden van tekortschieten. In plaats van een vanzelfsprekend ouderlijk recht is het in de nieuwe communicatieve cultuur een uiting van onmacht. Het geweten kijkt bij elke aandrang tot fysiek geweld mee over de schouder. Juist waar kinderen in toenemende mate het kostbaarste emotionele bezit vormen van ouders, voelen fysieke straffen als ongepast, als een vorm van beschadiging bijna.

Publicatiedatum: 10-02-2016
Datum laatste wijziging :24-04-2017
Auteur(s): Jos van der Lans,
Verwante vensters
Literatuur
Aanvullend materiaal
Links
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste