NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
Jan de Jong



Jan de Jong (1920 - 2013)


volkshuisvesting,


ontwikkelde zich van jongste bediende tot voorzitter van de Algemene Woningbouwvereniging, de grootste sociaaldemocratische corporatie van Nederland. Een volkshuisvestingsicoon.


* * *


Op 15 november 2013 is op 93-jarige leeftijd Jan de Jong, één van de meest markante figuren uit de geschiedenis van de Amsterdamse volkshuisvesting, overleden. De Jong werkte vanaf 1935 tot 1983 bij de Algemene Woningbouwvereniging (AWV), lange tijd de grootste sociaaldemocratische woningcorporatie van Nederland, en een van de toonaangevende corporaties in Amsterdam.

De Jong begon er als jongste bediende en had als taak om bij huurders die niet thuis waren als de ‘bode’ de huur kwam ophalen zogenaamde ‘herinnerringskaarten’ in de bus te stoppen. Daarvoor vertrok hij elke woensdag op de fiets van het AWV-kantoor in de Smaragdstraat voor een tocht van een kleine dertig kilometer langs alle AWV-complexen, van het Transvaalplein, via Betondorp, naar Tuindorp Oostzaan in Noord, van Noord naar de Staatsliedenbuurt en dan weer naar de Amstelveenseweg. Hij was er de hele dag mee bezig en uiteindelijk kende hij bijna alle 8000 huurders van het AWV uit zijn hoofd.

De oorlog was traumatisch. Voor de AWV en ook voor hem persoonlijk. Voor de AWV was het dramatisch omdat het ledenbestand voor een groot deel bestond uit actieve en geëmancipeerde joden, die in grote getale werden afgevoerd en de oorlog niet hebben overleefd. Voor Jan de Jong was het dramatisch omdat de AWV in 1943 het bevel ontving om naar rato van het aantal personeelsleden mensen te leveren voor de Arbeitseinsatz. Het AWV had 27 mensen in dienst, opzichters, hoveniers, timmermannen, schilders. De meesten waren getrouwd, Jan de Jong niet. Dus hij moest naar Duitsland, waar hij een zware tijd beleefde.

De oorlog leverde geen breuk op met de AWV, hoewel De Jong het er de rest van zijn leven moeilijk mee heeft gehad dat zijn vereniging hem in de steek had gelaten.  Na de oorlog klom hij langzaam op in de hiërarchie van de snel groeiende woningbouwvereniging. In 1960 volgde hij Evert Kupers op, die – naast het voorzitterschap van de NVV en een Kamerlidmaatschap voor de SDAP – vanaf 1913 de AWV 47 jaar had had geleid. De Jong zou dit voorzitterschap 23 jaar volhouden, totdat hij – met gepaste tegenzin – in 1983 op 63 jarige leeftijd na een dienstverband van 48 jaar met pensioen ging. Als erelid bleef hij zich op de achtergrond met de lotgevallen van de AWV bemoeien en als authentieke verenigingsman had hij grote moeite met de onttakeling van het verenigingskarakter, die uiteindelijk na de nodige mislukte verlovingen (met Rochdale en Patrimonium) in 2008 leidde tot een fusie met het de voormalig katholieke woningbouwvereniging Het Oosten tot de huidige corporatie Stadgenoot. Jan de Jong had daar zo zijn eigen gedachten over.

Als onderdeel van het boek Het rode geluk dat ik in 2008 schreef over de geschiedenis van de AWV, nodigde ik de toen 88-jarige Jan de Jong uit om nog een keer de tocht van de herinneringskaarten te maken. Niet per fiets, maar per auto. Ook in 2008 kostte dat een hele dag en het werd een opmerkelijk tocht. De Jong bleek over en formidabel geheugen te beschikken en lepelde de ene na de andere anekdote op. Zelfs de telefoonnummers van mensen viste hij moeiteloos uit zijn geheugen tevoorschijn. Verhaal na verhaal nam hij me mee in de geschiedenis van de AWV, in die vooroorlogse jaren. Dat was een corporatie van gemeenschappen, van korte lijnen, van hoop, van trots en van onbezoldigde, maar gerespecteerde sociaaldemocratische verenigingsbestuurders die sigerenrokend besluiten namen. Vervlogen tijden, die voor de goede verstaander voor altijd duidelijk maakten waarom Jan de Jong zo zijn bedenkingen had over de nieuwerwetse wereld en de rol van woningcorporaties.

Jan de Jong was een reus in de Amsterdamse volkshuisvesting. Toen hij in de AWV in 1983 verliet was de corporatie de grootste in de stad met een kleine 20.000 woningen. Iedereen kende hem, Jan kende iedereen. Ik interviewde hem in 2008 twee keer in zijn woning in West, een eenvoudige huurwoning in een galerijflat, te midden van allochtone gezinnen. Het maakte een onuitwisbare indruk.

In een essay over de geschiedenis van de volkshuisvesting dat ik in 2010 voor Socialisme & Democratie schreef, kon ik niet nalaten om er nog eens op terug te komen. Het verhaal begon zo:
‘Ik kan mij het eerste bezoek, eind 2007, aan de woning van Jan de Jong (...) nog goed voor de geest halen. De voormalige voorzitter, toen net 87 jaar, woont in een galerijwoning aan een van de verkeersaders van het Amsterdamse stadsdeel Osdorp. In de jaren zestig kon hij deze woning betrekken omdat zijn vader hem, toen hij in 1929 negen jaar werd, had ingeschreven bij de vereniging Bouwmaatschappij tot Verkrijging van Eigen Woningen en hij ruim dertig jaar later zo’n laag rangnummer had dat hij zonder concurrentie als eerste in aanmerking kwam voor deze nieuwbouwwoning in Amsterdam-West. Nu – de kinderen zijn al jaren de deur uit - woont De Jong er met zijn vrouw tussen de allochtone gezinnen. Naar volle tevredenheid.
Maar het was niet de oerdegelijke, bruingetinte, volle inrichting van zijn flat die zich in mijn herinnering vastzette. Wat me bijbleef was vooral de vraag die me tijdens het twee uur durende bezoek besprong: hoeveel zou hij verdiend hebben? Een bizarre vraag, want De Jong leidde mij die middag rond door de roemrijke geschiedenis van de Amsterdamse volkshuisvesting, waarin hij zelf een niet onbescheiden rol heeft vervuld. Oorlog, wederopbouw, stadsvernieuwing, krakersrellen passeerden de revue, maar in mijn gedachten echode steeds die ene vraag: hoeveel verdiende hij eigenlijk? Die ongepaste nieuwsgierigheid kwam niet voort uit de behoefte om het salaris van De Jong te vergelijken met het salaris van de huidige topbestuurders in corporatieland, maar uit het besef dat ik in het huis van De Jong, decennialang hoofdrolspeler in de Amsterdamse volkshuisvestingspolitiek, geen enkel teken van uitbundigheid zag. Dat frappeerde me: ik zag welvaart, geen luxe.
Het biscuitje van mevrouw De Jong bij de thee smaakte dan ook naar het beroemde mariakaakje dat mevrouw Drees eind jaren veertig aan de Amerikaanse diplomaat Harriman serveerde. Harriman, die in Nederland kwam overleggen over de Marshall-hulp, was een zeer gefortuneerde, invloedrijke diplomaat. In Italië had de regering hem in een groot paleis getrakteerd op een overvloedig banket. In Nederland ontving de minister-president hem in zijn woning aan de Haagse Beeklaan. En het werkte, want Harriman was diep onder de indruk: `Een land waarvan de premier in zulk een eenvoud leeft, is onze hulp ten volle waard.’ Dat proefde ik in Osdorp: de degelijke eenvoud van de sociaal-democratie.’
Die eenvoud is nu definitief herinnering geworden.

Hieronder kunt u de twee teksten waarin Jan de Jong centraal stond zelf nog een nalezen:
1. ‘De tocht der herinneringskaarten. Jan de Jong en de dagelijkse gang van AWV-zaken.’ Uit: Jos van der Lans, Het rode geluk. Een geschiedenis van de Algemene Woningbouw Vereniging. Amsterdam: uitgeverij Bas Lubberhuizen, 2008, pp. 68-95.
2. ‘Een woning om vooruit te komen.’ Uit: Socialisme & Democratie, nr. 5/6, 2010, pp. 61-69.


Publicatiedatum: 30-11-2022
Datum laatste wijziging :30-11-2022
Auteur(s): Jos van der Lans,



design by Anne Van De Genachte / built by Dutchlion 2015 / maintenance by Rstyle