NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
Arend Jan  Heerma van Voss



Arend Jan Heerma van Voss (1942 - 2022)


geestelijke gezondheidszorg,


journalist, was 20 jaar eindredacteur van het Maandblad Geestelijke volksgezondheid en belangrijk chroniqueur van ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg.


* * *


Arend Jan Heerma van Voss wordt na zijn overlijden op 27 februari 2022 in de verschillende Im Memoria vooral herinnerd als een mediaman, als de B-acteur (zoals hij het zelf noemde) in de sketches van Van Kooten & De Bie en in een enkele film, als journalist bij de Haagse Post in de roemruchte jaren zeventig en als hoofdredacteur VPRO-radio in het begin van deze eeuw. Over het feit dat hij bijna een kwart eeuw (vanaf 1977) hoofdredacteur is geweest van het Maandblad Geestelijke volksgezondheid wordt nagenoeg met geen woord gerept. Eigenlijk verbijsterend, want zijn fascinatie voor psychisch lijden, voor deviant gedrag en zwakzinnigheid maakte van hem een belangrijk chroniqueur van de ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg.

Heerma van Voss schreef voor de Haagse Post verhalen over de antipsychiatrie van Jan Foudraine, waarbij hij Neerlands bekendste antipsychiater betrapte op het vervalsen van de geschiedenis van een van zijn patiënten. Hij maakte reportages over Dennendal, waarin hij een mengeling van sympathie voor de vernieuwing en begrip voor de angst van de ouders ten toon spreidde. Hij schreef een prachtig biografisch portret van Arie Querido, Neerlands eerste en baanbrekende sociaal-psychiater, voor wie hij grote bewondering had. En hij documenteerde als eerste de geschiedenis van de Nederlandse gekkenbeweging, een beweging die hij met de hem typerende mix van interesse en distantie analyseerde. Veel van deze verhalen zijn op deze Canon-site terug te vinden; ze horen bij de schatkamer van de geschiedenis van het brede sociaal werk in Nederland. (Zie de verwijzingen onderaan deze pagina.)

In 1993 verzamelde hij veel van zijn notities en vaak prachtig geschreven stukjes waarin hij zijn gedachten over de ggz de vrije loop liet in de bundel De haas en de jager. In deze bundel toont hij zich een scherp commentator van beleidsmodes die de geestelijke gezondheidszorg voortdurend op sleeptouw nemen, waarbij hij steeds opnieuw dilemma’s aanraakt, die tot op de dag van vandaag nog actueel zijn.

In oktober 1993 interviewde ik naar aanleiding van het verschijnen van deze bundel Heerma van Voss voor de Groene Amsterdammer. Als tegenwicht tegen het veel te eenzijdige mediabeeld dat na zijn overlijden de toon is gaan zetten, is de tekst van dit interview hieronder opgenomen. Maar ook en vooral omdat de kwesties die Heerma van Voss hier aan de orde stelt meer dan een kwart eeuw later nog steeds uiterst actueel zijn.

Zielepijn

‘Geen kwaal of je krijgt er wel een studiotribune mee vol’


Gekken, zwakzinnigen en neurotici — ze hebben al heel wat gezondheidszorgmodes aan zich voorbij zien trekken. Arend-Jan Heerma van Voss bundelde zijn commentaren op de modes van de afgelopen twintig jaar. Een interview over het miskende individuele psychisch lijden, inflatoire depressies en de jacht op de ongemotiveerde risicogroepen.

De Groene Amsterdammer 17 oktober 1993

Kortom, heren tegenstanders van de psychoanalyse en andere langdurige vormen van psychotherapie. U mag, om redenen van zuinigheid of simplisme, dwepen wat u wilt met niet-luxueuze en niet-elitaire therapieën; u mag hun maatschappelijke relevantie veel hoger aanslaan, zoals u de maatschappelijke relevantie van de griep veel hoger aan mag slaan dan die van de multiple sclerose; maar u mag één ding nlet: u mag mij niet het recht ontzeggen dat ik tot een elite van zwaar gestoorden heb behoord of behoor - zeer ernstige gevallen, waarvoor een uiterst intensieve therapie geïndiceerd is. Tenzij het u niets had kunnen schelen wanneer ik, al jaren geleden, dood was gevallen. Daar is ook wat voor te zeggen, maar zegt u dat dan gewoon. Dan weet ik voortaan wat ik aan u heb.

Met deze woorden eindigde een boze lezer (naam en adres bij de eindredactie bekend) van het Maandblad Geestelijke volksgezondheid (MGv) in maart 1980 een open brief aan de tegenstanders van intensieve therapie. De jaren zeventig waren nog niet voorbij of progressief Nederland stelde de psychotherapie als voorrecht van welbespraakte middenklassers aan de kaak. Libo’s (Lager Inkomen, Beroep een Opleiding) kwamen Immers bij de psychotherapeuten niet aan de bak, terwijl ze er wel premies en belastingen voor betaalden. Dat moest veranderen met als gevolg: een overdenderend pleidooi voor kortdurende op het het hier-en-nu gerichte groei zelfhulp, bereikbaar voor alle maatschappelijke klassen, gerund door door gevoelsmatig begaafden zonder last van diploma’s en vooral ultra-goedkoop’, aldus de zich verbijtende boze MGv-lezer.
Inmiddels weten we wie deze lezer is: Arend-Jan Heerma van Voss, eindredacteur van hetzelfde maandblad. De brief is opgenomen in de onlangs verschenen bundel De haas en de Jager, waarin Heerma van Voss een selectie presenteert van beschouwingen en observaties die hij tussen 1970 en 1992 over de geestelijke gezondheidszorg aan het papier toevertrouwde. Ze waren eerder te lezen in de Haagse Post — waar Heerma van Voss tussen 1970 en 1977 naar eigen zeggen ‘de democratiseringsbeker tot onder in de kelk, tot en met het meest afzichtelijke drab, heeft geleegd’ — en in het Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, het vakblad voor de geestelijke gezondheidszorg dat hij vanaf 1977 heeft omgebouwd tot een van de meest aardige en leesbare vaktijdschriften in zijn soort.

Heerma van Voss is geen onbekende In medialand. Hij hoorde samen met John Jansen van Galen, Bert Vuijsje, Martin Schouten, Ischa Meijer, Cherry Duijns, Frans Nypels en Kees Tamboer tot de energieke jongensbende die in de eerste helft van de Jaren zeventig in de Haagse Post furore maakte, en naast zijn eindredacteurschap van het MGv deed hij met vaste regelmaat ‘wat’ bij de VPRO: radioprogramma’s, redactiewerk voor Adriaan van Dis en prachtige persiflages van allerlei deskundigen bij Van Kooten & De Bie.
In mei 1990 werd hij voor een dag in de week voorzitter van de VPRO, niet vermoedend dat vanaf toen de ene na de andere ingrijpende schokgolf door Hilversum zou gaan. Maar belangrijker dan zijn mediaglamour is zijn al ruim vijftien jaar durende aanwezigheid In Utrecht, waar hij in dienst is van het Nederlands Centrum Geestelijke Volksgezondheid, het onderzoeksinstituut dat tevens het MGv uitgeeft. Daar is hij uitgegroeid tot de kroniekschrijver van de wereld die zich rondom de individuele zielepijn heeft opgetrokken. De bundel De haas en de Jager getuigt daarvan: intrigerende notities uit een periode van ruim twintig jaar over een terrein waar de ene grillige mode na de andere langs komt. Bij die modes — boeken, gebeurtenissen, tv-uitzendingen, disputen — plaatst de jurist en journalistiek geschoolde Heerma van Voss opmerkingen in de kantlijn die de tand des tijds goed kunnen doorstaan. Alle modes zijn gedateerd, maar in vrijwel alle stukken worden vragen opgeworpen die binnen de geestelijke gezondheidszorg nog steeds actueel zijn.

Zijn fascinatie voor de psychiatrie en de zwakzinnigenzorg stamt uit zijn HP-tijd. Toen maakte hij een reeks omslagartikelen over Jan Foudraine en diens bestseller Wie is van hout en — uiteraard — over het conflict waarin alle ideologische noties en tegenstellingen en uit de opgewonden jaren zeventig samenkwamen: Dennendal, het in 1974 tragisch afgebroken experiment onder leiding van Carel Muller om zwakzinnigen uit hun institutionele ketens te bevrijden. Hoewel sympathiserend met de antipsychiatrische boodschap van Foudraine en het onversneden idealisme van Muller en de zijnen, bleef hij zijn reserves houden. Bij Foudraine ontdekte hij hoe de meest vooraanstaande Nederlandse antipsychiater van die dagen de geschiedenis van een van zijn cliënten had vervalst. In De haas en de jager leidt dat tot een prachtig verhaal waarin afkeer en sympathie gelijk op gaan.
Een half jaar na de dramatische afloop van de Dennendal-affaire ging Heerma van Voss met de direct betrokkenen op zoek naar het antwoord op de vraag wat er eigenlijk zo aardig is aan zwakzinnigen. Hij kwam tot de ontdekking dat het meer om de buitenstaanders ging dan om de direct betrokken zwakzinnigen. Heerma van Voss: ‘Dennendal was voor iedereen die erbij betrokken was, buitengewoon spannend, schokkend. Alles uit die tijd kwam daarbij elkaar. En het ging om zwakzinnigen, de meest mysterieuze figuren in de geestelijke gezondheidszorg. Iedere partij had een muurvast beeld over wat deze mensen het meest nodig hebben en iedereen bouwde daar een vesting omheen. Als je vindt dat ze spel en vreugde en vrijheid nodig hebben, dan kun je ze niet meer anders zien, en als je als bezorgde ouder weet dat ze orde en regelmaat en een schone onderbroek nodig hebben, dan kun je ze ook absoluut niet anders dan zo zien. Dennendal was een beeldenstrijd waar zwakzinnigen doorheen liepen. En omdat ze niets terugzeiden, werden ze kolossale projectieschermen. De ene partij zag ze als de absolute en bijna benijdenswaardige onschuld, de andere als toonbeeld van alles wat een gewoon mens niet is: instinctmatig en ongedisciplineerd.’

De antipsychiatrie en Dennendal hebben Heerma van Voss nooit helemaal losgelaten. Zijn fascinatie voor de geestelijke gezondheidszorg is er blijvend door bepaald, het heeft zijn mening gevormd en die is sindsdien, zo constateert hij, niet ingrijpend veranderd’. De geestelijke gezondheidszorg bestaat, zo blijkt uit De haas en de jager, uit twee werelden die innig met elkaar verstrengeld zijn, maar per definitie niet geheel in elkaar kunnen overgaan. Aan de ene kant de wereld van het psychisch lijden, dat exclusief en individueel is. En aan de andere kant de wereld die zich van het psychisch leed tracht meester te maken: de wereld van het beleid, de politiek, de media, (minderheids)groepen, psychiaters en psychotherapeuten. Die bemoeienis is onvermijdelijk, maar het beeld van de zwakzinnigen zegt niet alles over de zwakzinnigen, de beleidsmatige bemoeizucht zegt niets over het individuele psychisch lijden.
Vandaar dat elke vernieuwing in de geestelijke gezondheidszorg altijd iets sympathieks heeft — omdat men nu eenmaal het goede voorheeft met de gek, de zwakzinnige of de neuroticus — maar tegelijkertijd met argwaan moet worden bekeken omdat elke vernieuwing de neiging heeft om een werkelijkheid op zich te worden die het exclusieve karakter van het psychisch lijden ontkent. Vandaar ook de woede van ingezonden-brievenschrijver Heerma van Voss over de kritiek op het elitaire karakter van de psychotherapie — als maatschappelijk verhaal misschien nog wel te begrijpen, maar een absolute ontkenning van het individuele psychisch lijden.
Heerma van Voss: ’De geestelijke gezondheidszorg is geen afsplitsing van de algemene begaanheid met allerlel achterstandsgroepen. Dat is een fout die In de politiek vaak wordt gemaakt als men met een grote armzwaai weer een hele groep in de richting van de geestelijke gezondheidszorg schuift. Dat heeft te maken met het denken over risicogroepen, dat vooral bij beleidsambtenaren en politici zo in trek is. Zo gauw het gaat om mensen uit minderheidsgroepen, ouderen of gescheiden mensen, ontstaat er een soort beleidsnervositeit: er moeten dus meer gescheiden mensen naar de Riagg, of meer minderheden. Het probleem is natuurlijk dat als je een risicogroep hebt aangewezen, je bij god nog niet weet wie je uit die risicogroep ook echt moet hebben. Je kan een hele groep echtgescheidenen door de gespreksmolen halen, terwijl er een straat verder een onopvallende gehuwde van het dak springt. De geestelijke gezondheidszorg hoort niet als standaardpakket van drie gesprekken bij elke echtschelding te pas te komen.

Het is fundamenteel verkeerd om op een heel globale manier alle vormen van menselijke tegenslag, onbehagen, ongeluk of treurigheid met een grote armzwaai richting Riagg te duwen. Daarom is het marktdenken ook zo onzinnig op dit terrein, want dan zou een Riagg zich actief wervend op de markt bezig moeten houden met pr-campagnes om mensen binnen te lokken. Dat is dus precies wat niet moet gebeuren. Zoals er ook geen brigades van lonkende psychiaters uitrukken bij de Bijlmerramp. De geestelijke gezondheidszorg moet er zijn voor die Bijlmerbewoners bij wie het verdriet blijft hangen, vreemd verloopt, voor wie de verwerking niet op gang komt, maar niet voor alle Bijlmerbewoners omdat ze een ramp hebben meegemaakt.’
Maar in een wereld waarin de psychologische duidingen met de dag inflateren, wordt het wel steeds moelijker om het ‘echte’ leed van de gewone menselijke tegenslag te onderscheiden. Heerma van Voss: ‘Als je voor de tv even zit te zappen, kom je bijna altijd wel iemand tegen die voor de camera uitlegt dat hij in verband met zijn jeugd en zijn agressieve gevoelens naar zijn ouders toe, altijd moeilijkheden in zijn relaties heeft gehad. Het is een soort babbeltaal geworden Er is haast geen kwaal meer te bedenken of je krijgt er wel een tribune mee vol in een studio. Dan zitten er op een avond allemaal fobici in de zaal. Ik denk dan: die mensen zijn niet fobisch. Ik ben zelf fobisch geweest en weet dat je het dan niet uithoudt op zo’n tribune. Het gevaar is dat fobisch een ander woord wordt voor angstig. Zoals depressie de aanduiding wordt voor als je je een week niet lekker voelt. Ik denk dat het een taak van de geestelijke gezondheidszorg is om zich tegen die inflatie te verzetten. Ik ga ervan uit dat de gemiddelde behandelaar als die een beetje zijn vak verstaat, niet meer dan een of twee gesprekken nodig heeft om het verschil te voelen tussen iemand die in de ouderwetse psychiatrische zin depressief is, en iemand die gewoon erg veel tegenslag heeft gehad. Dat is misschien naïef, maar dat vertrouwen heb ik wel.’

De geestelijke gezondheidszorg, hij blijft het benadrukken, is de plaats waar recht moet worden gedaan aan het psychisch lijden als een zeer ingrijpende belemmering in een individueel bestaan. Mensen worden er niet gelukkig van als ze ‘reëel’ in plaats van ‘irreëel’ verdriet hebben, maar wel ‘op de goede manier ongelukkig’. De geestelijke gezondheidszorg is geen productiefabriek van het goede leven en vooral geen stortplaats van maatschappelijke misstanden. ‘Neem de tendens dat de geestelijke gezondheidszorg zich massaal moet storten op elke dakloze die zich maar enigszins deviant door het straatbeeld beweegt. Dat gaat geheel voorbij aan de mogelijkheid dat er ook daklozen zijn die, op een manier die niemand begrijpt, tevreden zijn met hun gedepriveerde bestaan en er geen klachten over hebben. Terwijl die zogenaamd zeer elitaire hoge ambtenaar die al vier maanden de straat niet op durft, minder belangrijk zou zijn. Ik blijf vinden dat die man een veel aangewezener klant is dan iemand die op de stoep slaapt.
Als Riaggs melden dat ze niets met die daklozen kunnen omdat ze niet gemotiveerd zijn, hoont iedereen dat weg: “Zie je wel, daar heb je ze weer, de klanten kunnen de elitaire kunstjes niet volgen en dan zeggen de therapeuten dat ze niet gemotiveerd zijn.” Zo eenvoudig is het niet. Waarom zou een sector zich in godsnaam intensief en opdringerig moeten bezighouden met mensen die daar geen behoefte aan hebben, die zichzelf absoluut niet wensen te definiëren als iemand waar psychisch iets mee aan de hand is? Daar moet in sociaal of financieel opzicht iets aan gebeuren. Maar als mensen per se niets met een Riagg te maken willen hebben, is het toch wat eigenaardig om te zeggen: “Je moet wel — uit je levensstijl blijkt dat je ziek bent en eigenlijk een patiënt.”
Er is geen enkele andere tak van de gezondheidszorg waar op een vergelijkbare manier de els wordt gesteld dat ze zich moeten bezighouden met patiënten die niet willen. Dat een Riagg wel eens zegt: "Met geheel ongemotiveerde mensen kunnen wij niets”, vind ik dus geen politiek schandaal. Nee, natuurlijk kunnen zij niets met mensen die zichzelf niet willen en niet hoeven te beleven in termen die aansluiten bij de terminologie en de aanpak wan een Riagg. Dat vind ik geen schande, dan moet je gewoon wat anders bedenken.’

Heerma van Voss is ook nooit zonder meer warm gelopen voor wat tegenwoordig in beleidsnota’s de ‘vermaatschappelijking’ van de psychiatrie wordt genoemd: het ontmantelen van de psychiatrische ziekenhuizen en het creëren van vormen van beschermd wanen in de stad. Als verbetering van het totaalpakket van de psychiatrie heeft het zijn steun, maar: ’Als ik ooit knettergek zou worden en de keuze zou hebben tussen een psychiatrisch ziekenhuis en een beschermde woonvorm zou ik altijd voor het eerste kiezen. Het terrein van een psychiatrisch ziekenhuis heeft de gemoedelijkheid van een dorp, je leeft er in een soort overzichtelijke ruimte, waar je je eigen gewoonten kan hebben, een soort mini-bestaan. Dat in te ruilen voor zo’n Harold Pinter-achtig samenzijn mat vijf andere mensen in een huis in een buurt is een prachtig ideaal, maar ik denk dat je wereld veel kleiner wordt omdat die zich afspeelt binnen een klein huis, met maar een paar mensen en met een angstig uitstapje naar de kruidenier om de hoek. Je jaagt de mensen ook de onveiligheid in. Sommigen zullen dat aan kunnen, dat blijkt ook, maar anderen niet. Want waar die mensen aan lijden, is door al die verhuizingen en verschuivingen niet te verhelpen. Je kunt ze In een totaal nieuw pand zetten, een geheel nieuwe structuur bedenken, een multifunctionele eenheid, maar waar ze aan lijden, zit echt van binnen, dat krijg je er niet uitverhuisd.
Als alle instellingen In Nederland nu aan case management, zorg-op-maat en al die beleidsrimram gaan doen, gaat het ook niet om die reden beter met mensen. Ze kunnen dan alleen maar maatschappelijk beter worden gehanteerd, beter worden gestuurd, en je mag hopen dat sommigen van hen op een betere plek terecht komen. Maar hoe het met mensen gáát en waar ze last van hebben, daar ben je dan nog niet aan toegekomen. Wat dat betreft ben ik een groot aanhanger van wat ik maar het eigendomsrecht noem: het probleem zit in het individu, van binnen. Daaromheen kun je ontzettend veel doen en dat is ook heel goed en belangrijk, en je kunt de condities veranderen en de patiëntenstromen omleggen en weet ik veel, maar het Is toch niet meer dan een begin.’

A.J.Heerma van Voss (1993), De haas en de jager. Psychische stukken. Meulenhoff, 214 blz.

Publicatiedatum: 01-03-2022
Datum laatste wijziging :03-03-2022
Auteur(s): Jos van der Lans,
Links



design by Anne Van De Genachte / built by Dutchlion 2015 / maintenance by Rstyle