NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
Verwante vensters
1881 Magdalenahuis - Zetten
Zorg voor ongehuwde (tiener)moeders en hun kinderen
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste
Tot halverwege de negentiende eeuw was er weinig publieke belangstelling voor het lot van ongehuwde moeders. Zij werden beschouwd als onzedelijk, omdat ze de norm dat seks alleen goed was binnen het huwelijk hadden overtreden. Ze moesten de gevolgen daarvan maar zelf dragen. Dat begon te veranderen in 1881, toen de cluster van protestantse Heldring-gestichten in Zetten werd uitgebreid met een tehuis voor ongehuwde moeders en hun kinderen, het Magdalenahuis. De stichter, dominee Ottho Gerhard Heldring, was in 1847 begonnen met het Asyl Steenbeek voor ‘boetvaardige gevallen vrouwen’, ofwel vrouwen die de prostitutie wilden verlaten. Armoede had hen daarin verzeild doen raken. Er waren in Zetten intussen ook tehuizen gekomen voor meisjes die het gevaar liepen in de prostitutie verzeild te raken.
Omstreeks 1870 kritiseerde de opkomende vrouwenbeweging overal in Europa de ‘dubbele seksuele moraal’. Daarin kreeg de vrouw per definitie de schuld wanneer sprake was van ongehuwd zwanger worden, terwijl de man vrijuit ging. Die kritiek leefde ook in de wereld van protestantse vrouwen, die vanuit religieuze motieven voorop gingen in de strijd tegen prostitutie, pornografie en vrouwenhandel. Ongehuwde moeders werden nu vaker gezien als slachtoffers in plaats van verleidsters. Nieuw was ook dat de vrouwen in het Magdalenahuis zelf voor hun kinderen konden zorgen. Tot die tijd waren de ‘vruchten’ van de ‘zondige’ schoot meestal weggemoffeld in een armenweeshuis of ondergebracht bij familie.

De Vereeniging Onderlinge Vrouwenbescherming (VOV), voortgekomen uit de vrouwenbeweging, streed vanaf 1897 voor de rechten van ongehuwde moeders en tegen de dubbele moraal. Ook gelijkberechtiging van buitenechtelijke kinderen was een speerpunt. Artikel 342 van het Burgerlijk Wetboek stelde in die tijd dat ‘het onwettige, niet erkende kind als het ware moest worden beschouwd als een vondeling voor wie niemand verantwoordelijk was’. In 1903 richtte de VOV Huize Annette op, het eerste niet-religieuze tehuis voor alleenstaande moeders. Vrouwen hoefden er niet te boeten voor hun zonden en kregen hulp. Vanaf 1909 werd het leven van ongehuwde moeders iets minder moeilijk doordat, op initiatief van de vrouwenbeweging, het wettelijk verbod op het onderzoek naar het vaderschap werd opgeheven. Voortaan konden ze bij de rechtbank alimentatie eisen.
Tussen 1930 en 1940 daalde het aantal buitenechtelijke kinderen door het makkelijker beschikbaar komen van anticonceptiemiddelen en bloeiende (illegale) abortuspraktijken. In steden als Amsterdam en Rotterdam werd het aantal aborteuses (vrouwen die een illegale abortus uitvoeren) geschat op zo’n vijfhonderd per stad. Deels waren dit vrouwen die andere vrouwen uit de nood wilden helpen (zoals in Engeland Vera Drake, over wie een prachtige film is gemaakt), deels ging het om vrouwen die grof geld verdienden aan de nood van anderen. Met elkaar zorgden zij voor vele duizenden heimelijke abortussen. Niettemin telde Nederland in 1939 tehuizen voor ongehuwde moeders met 781 plaatsen. Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog steeg het aantal buitenechtelijke geboorten weer doordat meisjes zwanger raakten van Duitse, Amerikaanse of Canadese militairen.
Buitenechtelijke kinderen waren een schandvlek in de naoorlogse samenleving. Meer dan in welk ander land ter wereld gold in het conservatieve en verzuilde Nederland het gezin als hoeksteen van de samenleving. Moeders hoorden getrouwd en thuis te zijn en niet te werken. In 1950 werkte 98 procent van de gehuwde vrouwen niet. Tegen die achtergrond ontstond er na de oorlog een sterke politieke lobby voor een regeling waarbij ongehuwde moeders zo snel mogelijk afstand moesten doen van hun kind. Kinderen zouden beter af zijn in een volledig gezin. De tehuizen, inmiddels verenigd in de federatie FIOM, hadden zich altijd sterk gemaakt voor het bijeenhouden van moeder en kind. Maar omdat in de praktijk een deel van de ongehuwde moeders zelf afstand wilde doen, er een grote vraag naar baby’s was vanuit kinderloze echtparen en een sterke politieke lobby om afstand af te dwingen, ontstond een situatie die FIOM dan maar liever zelf in goede banen leidde. (Zie ‘Extra’ hieronder.)

Vanaf midden jaren vijftig drukten psychiaters en psychologen hun stempel op de ongehuwde moederzorg. Niet moraal of religie, maar wetenschappelijke inzichten moesten de werkwijze bepalen. Ongehuwd moederschap werd beschouwd als pathologisch verschijnsel. Psychologisch onderzoek moest uitwijzen of een moeder wel voor haar kind kon zorgen. Midden jaren zestig kwam die praktijk onder zware kritiek te staan. Sociologen als Herman Milikowski draaiden de redenering om: niet onzedelijk of pathologisch gedrag van het individu, maar het niet accepteren van ongehuwd moederschap in de maatschappij was het probleem. De beschikbaarheid van de anticonceptiepil vanaf 1962, de invoering van de Algemene Bijstandswet (1965), de opkomst van een nieuwe vrouwenbeweging met de strijd voor legalisering van abortus, de veel vrijere seksuele moraal, de nieuwe praktijk van ongehuwd samenwonen (in plaats van trouwen) en een explosie van echtscheidingen deden de hegemonie van het gezin als hoeksteen van de samenleving wankelen. Ongewenste zwangerschappen kwamen minder voor en ongehuwd moederschap raakte meer geaccepteerd. Er kwamen zelfs bewust ongehuwde moeders – BOM-moeders. De vrouwenbeweging protesteerde nu tegen de betutteling van vrouwen door professionele hulpverleners en richtte zelfhulpgroepen op.

Onder invloed van al deze ontwikkelingen veranderde de doelgroep van de tehuizen voor ongehuwde moeders. Een deel van de tehuizen ging zich richten op (gescheiden) alleenstaande moeders met kinderen die dringend behoefte hadden aan (crisis)opvang. Andere tehuizen specialiseerden zich in begeleiding van minderjarige zwangere meisjes (tienermoeders), die door een problematische gezinsachtergrond niet binnen hun eigen familie konden worden opgevangen.

Nederland telde in 2011 2365 tienermoeders – het laagste aantal ooit (4,8 van de 1000 meisjes onder de twintig jaar zijn tienermoeder, veertig jaar geleden waren dat er 22,3 per 1000 meisjes). In 13 van de 43 grotere Nederlandse gemeenten functioneert een opvangvoorziening voor tienermoeders. In totaal gaat het om 102 plaatsen met 24-uurs zorg voor moeder en kind en 72 begeleid wonen-plaatsen. Daarnaast zijn er steeds meer ambulante vormen van hulp voor tienermoeders, bijvoorbeeld school- en arbeidstoeleiding en opvoedondersteuning.



Publicatiedatum: november 2012,
laatste wijziging: 21 februari 2013.
Auteur: Heidi Offerman, met dank aan Nelleke Bakker.

Publicatiedatum: 00-00-0000
Datum laatste wijziging :00-00-0000
Auteur(s): Heidi Offerman,
Verwante vensters
Extra Afstandbaby’s
Tussen halverwege de jaren vijftig en eind jaren zeventig van de twintigste eeuw hebben zo’n 25.000 ongehuwde moeders in Nederland hun baby afgestaan. Waar moeders voorheen alleen in noodgevallen afstand konden doen van hun baby, werd het in die periode bijna de standaard. Ongehuwde moeders werd aangeraden hun zwangerschap geheim te houden en na de bevalling door te gaan alsof er niets gebeurd was. Baby’s werden zo snel mogelijk na de bevalling weggehaald. Het kind houden was ondenkbaar: niemand wilde een vrouw die een kind had of een kind had gehad. De druk om afstand te doen was zorgzaam bedoeld. Hulpverleners adviseerden naar de geest van die tijd met de beste bedoelingen voor moeder, kind en adoptieouders. Maar een deel van de betrokken moeders en (volwassen) kinderen kijkt er met bitterheid op terug en heeft het ervaren als kinderroof.
Verder studeren
  • Bakker, Nelleke, Jan Noordman en Marjoke Rietveld - van Wingerden (2010), Vijf eeuwen opvoeden in Nederland. Idee en praktijk 1500-2000. Van Gorcum: Assen, hoofdstuk 6 'Opvoeding en zorg in de eeuw van het kind', paragraaf 6.4 t/m 6.6, pp. 309-340.
  • Hueting, Ernest en Rob Neij (1990), Ongehuwde moederzorg in Nederland. Zutphen: Walburg Pers, ISBN 9060116909.
  • Offerman, Heidi (red.) (2005), Andere tijden, andere meiden. 100 jaar hulp aan ongehuwde moeders Amsterdam: SWP.
Literatuur
Aanvullend materiaal
Links
Studieopdrachten Klik hier om de studieopdrachten te bekijken
Video



Andere Tijden, oktober 2004 - Seks voor het huwelijk - tot ver in de jaren zestig een absoluut taboe. Ongehuwd zwanger worden was dan een ongehoorde schande. Tehuizen voor moeder en kind, overal in het land, boden onderdak aan 'gevallen' vrouwen. Maar ook werden kinderen te vondeling gelegd of aangeboden aan kinderloze echtparen. Aan die illegale kindertransacties kwam in 1956 met de invoering van de Adoptiewet een einde. De hulpverlening ging zich toeleggen op het professioneel begeleiden van afstand en adoptie. Tussen '56 en eind jaren '70 hebben ongeveer 25.000 moeders in Nederland hun baby afgestaan. Allemaal moeders die het beste wensten voor hun kroost, maar zelf door een hel zijn gegaan. Ze waren niet in blijde verwachting maar vreesden de woede van hun ouders, het gefluister van de buren, het gegiechel van vriendinnen en de minachting van hulpverleners.


Trailer film Precious - De film Precious (2010) speelt zich af in de New Yorkse wijk Harlem, waar een 16 jarige tiener voor de 2e keer zwanger is van haar vader. Zij heet Precious.. maar niemand vindt haar waardevol. Haar moeder slaat en commandeert haar, zij wordt van school gestuurd vanwege haar zwangerschap…


Preview van een aflevering van Jong (8 februari 2012) over twee meisjes die zwanger raakten.


Yes-R ft. Negativ & Brainpower - Tienermoeders + Tekst

eerste   vorige   homepage   volgende   laatste