NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
Uilke Jans  Klaren



Uilke Jans Klaren (1852 - 1947)


kinderopvang, pedagogisch werk


pionier van de speeltuinbeweging, baldadig gedrag van arbeiderskinderen lag niet aan hun milieu, maar aan een groot gebrek aan goede speelruimte.


* * *

De derde zaterdag van juni is de landelijke speeltuindag. Honderden speeltuinverenigingen organiseren activiteiten en alle kinderen van 4 tot 12 jaar, lid of niet, zijn welkom. Bakermat van de speeltuinbeweging is de Oosterspeeltuin in Amsterdam, opgericht door Uilke Jans Klaren. .

Uiltje (zoals hij aangesproken wordt) Klaren is in 1900 de oprichter van de Oosterspeeltuinvereniging. De leden van deze eerste speeltuinvereniging brengen met veel eigen werk de speeltuin tot stand. Dat is in 1902 en een jaar later zijn er meer dan 1500 leden. Nog altijd wordt in Amsterdam de Vader Klarendag gevierd op de derde zaterdag in juni.
Klaren is afkomstig uit een landarbeidersgezin in Friesland. Omstreeks 1870 verhuist hij naar Amsterdam om daar werk te vinden in de scheepsbouw als timmerman. Hij is onder meer werkzaam bij de Koninklijke Fabriek, de voorloper van Werkspoor, en bij de Marinewerf. In 1896 is hij secretaris en tot 1903 bestuurslid van de Metaalbewerkersvereeniging ’Verbetering Zij Ons Streven’. Hij is ook een actief lid van de Commissie tot Weering van het Schoolverzuim.

Wat de burgerij niet lukt…
Al in de jaren tachtig zijn er speelplaatsen ingericht in arbeiderswijken in Amsterdam, Rotterdam, Groningen en Utrecht. Die worden beheerd door leden van de gegoede burgerij om arbeiderskinderen gezonde speelruimte te geven en baldadigheid tegen te gaan. De eerste Amsterdamse speeltuin wordt gevestigd aan de Weteringschans en bestaat nog steeds. Andere speelplaatsen komen er aan de Marnixstraat (door Theo Thijssen in zijn autobiografische boek In de ochtend van het leven niet erg positief besproken), aan de Wilhelminakade, de Nassaukade en bij de Overtoom. De beide laatste worden aangelegd door de vereniging Ons Huis. Maar deze speelplaatsen worden door geldgebrek slecht onderhouden en van allerlei mooie plannen om in alle volkswijken zulke speelplaatsen in te richten komt niets terecht.

En de vakbond niet ziet zitten…
Klaren is in 1894 als lid van de Vereeniging ’Samenwerking’ al betrokken bij pogingen om naar het voorbeeld van Ons Huis een speeltuin op de Oostelijke Eilanden te vestigen, maar hij gelooft er niet meer in dat de burgerij iets goeds tot stand kan brengen. Hij ergert zich ook aan hun neerbuigende houding tegenover de arbeiders. Maar ook de vakbond steunt hem niet bij zijn pogingen een speeltuin te verwezenlijken. Het Scheepsbouw-comité, een combinatie van drie vakbonden van scheepsarbeiders, waarvan de leden voor een groot deel in de buurt wonen, wil zijn vereniging niet financieel steunen. ’De grootste vijand van den arbeider is de arbeider zelf’, schrijft Klaren naar aanleiding van deze teleurstelling. Het zit hem vooral dwars dat de ondeugden van de arbeiderskinderen, zoals het rondhangen op straat, vandalisme en kleine criminaliteit, worden toegeschreven aan het arbeidersmilieu en het gebrek aan opvoeding daarbinnen.

Doen de buurtbewoners zelf
De oorzaak daarvan zijn de gebrekkige omstandigheden waarin zij opgroeien, stelt hij daartegenover. Er moeten daarom speeltuinen komen, zodat de kinderen niet meer doelloos over straat hoeven te slenteren, maar in een veilige en gecontroleerde omgeving hun energie kwijt kunnen. Vanaf najaar 1898 zet Klaren zich daarom aan de uitwerking van zijn plan: een speeltuin, beheerd door de buurtbewoners zelf. Hij vraagt en krijgt de steun van de hoofdonderwijzers van de openbare scholen in de buurt, J. Mellink en J. van den Hoek. Na enkele mislukte pogingen om het geld bijeen te brengen, wordt op 17 juni 1900 de Oosterspeeltuinvereeniging opgericht. Binnen het jaar zijn er meer dan 1500 leden, allen bewoners van de buurt. Klaren wordt zelf voorzitter, Mellink en Van den Hoek vice-voorzitter en tweede secretaris. Financiële steun krijgt de vereniging van G.M. den Tex, directeur van de Stoomvaartmaatschappij Nederland, die Klaren in diens eenvoudige arbeiderswoning aan de Bootstraat heeft opgezocht. De gemeente Amsterdam geeft de grond; de leden plaatsen zelf de afrastering en verzorgen de inrichting. Op 23 april 1902, nog geen twee jaar na de start van de vereniging, gaat de speeltuin op de hoek van de Czaar Peterstraat en de Blankenstraat open.

Verheffing van het arbeiderskind
Wat Klaren beweegt, blijkt uit de brieven die hij schrijft over de oprichting van de Oosterspeeltuin en uit zijn aantekeningen voor lezingen en artikelen. Zijn sociale bewogenheid en dadendrang zijn opvallend. Er moet iets gebeuren voor de kinderen in de volksbuurten, willen zij niet ten onder gaan. Op een bijeenkomst in Ons Huis op 25 januari 1899 zegt hij: ’Niet de jeugd is misdadig, maar de samenleving want zij ontneemt de jeugd alle gelegenheid tot spelen, tot goede lichamelijke ontwikkeling. Geef de jeugd gelegenheid zich lichamelijk te ontwikkelen en dit te doen samengaan met haar geestelijke ontwikkeling, en ’t zal de jeugd verheffen. Geef haar niet die gelegenheid en laat haar als speelterrein de straat, en ’t zal haar demoraliseren’. Ook in latere stukken blijft hij hameren op dit voor hem belangrijkste doel van het speeltuinwerk: de verheffing van het arbeiderskind. Het staat voor Klaren vast dat de arbeiders deze voorzieningen voor hun kinderen zelf moeten realiseren. ’Zoo overtuigd ben ik dat wij arbeiders het zijn, het moeten zijn, die door onze krachten in dien zin ten dienste te stellen, het beste toonen dat er een onweerlegbare behoefte aan dusdanige ontspanningsplaats voor de kinderen bestaat’, schrijft hij op 7 november 1898 in een brief aan Van den Hoek.

Geleid spel is belangrijk
De speeltuin is voor hem niet zo maar een plaats om veilig buiten te kunnen spelen, maar een plaats waar kinderen opgevoed worden en zo betere mensen kunnen worden. Klaren is er daarom ook niet zo voor dat de speeltuin volgezet wordt met allerlei speeltoestellen. Liever ziet hij een open ruimte, waar kinderen onder leiding van volwassenen, hij denkt aan onderwijzers, allerlei spellen doen. Dit ’geleide spel’ zal lange tijd een van de hoofdactiviteiten van het speeltuinwerk blijven. Behalve over een speeltuin beschikt de vereniging over een klein clubhuis, waar allerlei binnenactiviteiten worden georganiseerd, zoals figuurzagen, tekenen en voorlezen. In de boezem van de vereniging ontstaan weldra aparte clubs voor muziek, gymnastiek, voetbal en toneel.

Publieke Werken
Met de oprukkende auto in het straatbeeld wordt de speelruimte van kinderen sterk ingeperkt. Spelen op straat wordt onveiliger. Gezinnen zijn in de jaren vijftig en zestig nog kinderrijk en de woningen klein. De smalle stoepen worden ingepikt door de auto en vrije landjes in de stad in rap tempo dichtgebouwd. De Amsterdamse Dienst Publieke Werken signaleert dit verschijnsel en komt in 1949 tot de conclusie dat hier voor haar een schone taak is weggelegd. Zijn de speeltuinen voor de oorlog nog opgezet voor een hele wijk en als vereniging waar je lid van moet zijn, na de oorlog ontstaat er de openbare, buurtgerichte speelplaats.
De jonge architect Aldo van Eyck krijgt vlak na de oorlog bij de Amsterdamse Dienst Publieke Werken als eerste opdracht een speelplaats te ontwerpen in Amsterdam-Zuid. In de bijna dertig jaar dat hij opdrachten uitvoert voor de Dienst, zal hij 860 speelplaatsen voor de hoofdstad ontwerpen. Daarvoor heeft Van Eyck de tijdgeest mee. Het besef dat kinderen licht, lucht en ruimte nodig hebben en het pleidooi voor een meer ontspannen manier van opvoeden, zoals bepleit door de Amerikaanse kinderarts Spock, geeft hem letterlijk de ruimte om speelplaatsen in te richten. Zijn ontwerpen bevatten telkens vaste elementen. Zandbakken van beton, met in de bak zelf enkele ronde betonnen speeltafels. Klimrekken worden uitgevoerd in aluminium, nadat blijkt dat staal gaat roesten. Opvallend zijn vooral de aluminium klimkoepels in iglovorm. Van Eyck vindt het belangrijk dat ouders betrokken worden bij het spel van hun kinderen. Daarom plaatst hij altijd zitbankjes rondom de speelplaats. Generaties kinderen zijn groot geworden met zijn speeltoestellen, die door heel Nederland worden geplaatst. Tegenwoordig zijn er van de 860 speelplaatsen nog maar enkele overgebleven.

NUSO
Het verenigingsmodel van Klaren heeft navolging gevonden. In het hele land zijn buurtspeeltuinverenigingen opgericht. In de jaren twintig en dertig groeit het aantal tot 110 en dat leidt in 1931 tot de oprichting van de Nederlandse Unie van Speeltuinorganisaties, de NUSO. Ook het speeltuinwerk raakt enigszins verzuild want de katholieken richten in 1949 hun eigen koepelorganisatie op. In 1995 zijn 950 organisaties voor speeltuin- en kindervakantiewerk bij de NUSO aangesloten.

Terug naar de buurtfunctie
Het gaat in 2013 verrassend goed met de speeltuinen in Nederland, aldus de NUSO. Na een dal in de jaren zeventig worden er vanaf de jaren tachtig weer nieuwe speeltuinen opgericht. Het aantal aangesloten leden bedraagt anno 2013 650. Beheerders, speeltuinleiders en twintigduizend vrijwilligers zetten zich elk jaar in om ruim twee miljoen kinderen een veilige en uitdagende speelplek te geven. Twee derde van de speeltuinen ziet de toekomst met vertrouwen tegemoet. Dat blijkt uit het onderzoek Buurtfunctie terug naar de speeltuin uitgevoerd in opdracht van de NUSO en mogelijk gemaakt door ondersteuning van het Programmaministerie van Jeugd en Gezin. De speeltuin is voor veel gezinnen de meest laagdrempelige voorziening in de buurt’, zegt NUSO-directeur Rolf Oosterbaan in een recent interview. ’Een speeltuin in de buurt verbetert de leefbaarheid in de wijk. Vaak liggen ze in vooroorlogse wijken, de kinderen die er spelen zijn een afspiegeling van de samenleving. Hier komen alle bevolkingsgroepen, speeltuinen zijn daarom dé plek om integratie te bevorderen.’

Dit artikel verscheen eerder in SoziO, mei 2013.

Dit artikel is gebaseerd op P. Selten, C. Adriaanse en B. Becker, Af en toe met pa en moe... De speeltuinbeweging in Nederland 1900-1995 . Utrecht, 1996; Peter Selten, ‘Uilke Jans Klaren’, BWSA7 (1998), 113-116 en ‘Naar de speeltuin!’, Andere Tijden, 14 oktober 2010.


Publicatiedatum: 22-08-2019
Datum laatste wijziging :25-08-2019
Auteur(s): Maarten van der Linde
(1948-2020)
,



design by Anne Van De Genachte / built by Dutchlion 2015 / maintenance by Rstyle