NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
Regulating paradise Arjan Nuijten
Regulating paradise
The local origins of harm reduction in the Netherlands

, , 2024
Bestellen
    overzicht   volgende   laatste
SAMENVATTING UIT PROEFSCHRIFT


Het Nederlandse drugsbeleid is een onderwerp dat vroeger beelden opriep van coffeeshops en een uitgesproken liberale en tolerante benadering van drugsgebruik. Nederland en haar drugsbeleid zijn beroemd geworden om de vroege invoering van verschillende harm reduction maatregelen en de de facto legalisering van cannabisverkoop. In de recente decennia is het beeld van het Nederlandse drugsbeleid echter gaan verschuiven als gevolg van een verstevigde aanpak tegen drugshandel en bijbehorende retoriek over drugsgebruik, waarmee de Nederlandse rol op de internationale drugsmarkt teruggedrongen zou moeten worden. Deze ogenschijnlijke veranderende koers werpt vragen op over het ontstaan en de ontwikkeling van het Nederlandse drugsbeleid in het verleden.

Dit proefschrift onderzoekt de geschiedenis van het Nederlandse drugsbeleid door via een lokale lens te kijken naar de drugsgeschiedenis van de steden Amsterdam, Arnhem en Heerlen die ieder te maken kregen met een toename in drugsgebruik in de tweede helft van de twintigste eeuw. In deze periode werd vooral de opkomst van cannabisgebruik en heroïnegebruik als een probleem bestempeld. De reacties op dit drugsgebruik en de ontwikkeling van het drugsbeleid kunnen we allereerst op lokaal niveau terugzien waar door de jaren heen harm reduction maatregelen zijn ingevoerd om druggerelateerde problemen aan te pakken. Aan de hand van nieuw bronnenmateriaal en door gebruik te maken van interviews vertelt dit proefschrift hoe, wanneer en waarom het lokale drugsbeleid veranderde en welke actoren daarbij een belangrijke rol speelden.

De vergelijking tussen de steden Amsterdam, Arnhem en Heerlen laat zien hoe verschillend het beleid was en kan zijn in de verschillende uithoeken van Nederland. Dit proefschrift richt zich op een breed scala aan actoren en vraagt zich af in welke mate het beleid inzake het gebruik, het bezit en de handel van heroïne en cannabis is gevormd door lokale actoren in Amsterdam, Arnhem en Heerlen in de periode van 1968 tot 2001. Welke actoren zijn bepalend voor nieuwe ontwikkelingen in het drugsbeleid en hoe verschilde dat per stad? De antwoorden op deze vragen zijn lokaal te vinden en geven per definitie een genuanceerder beeld dan het nationale beeld dat door de jaren heen is ontstaan in zowel de publieke perceptie als de bestaande geschiedschrijving.

Het eerste hoofdstuk van dit proefschrift kijkt naar de eerste pogingen om het beleid rond het stijgende cannabisgebruik eind jaren zestig vorm te geven. In verschillende jeugdcentra door het hele land, te beginnen met Amsterdam, ontstond een specifiek Nederlands fenomeen: de huisdealer. Het werd huisdealers toegestaan, of ze werden hiervoor zelfs aangesteld, om het gebruik en de verkoop van cannabis in jeugdcentra in goede banen te leiden. De getolereerde verkoop van cannabis door huisdealers moest de kwaliteit van de verkochte cannabis in jeugdcentra bewaken en bijdragen aan de normalisering en destigmatisering van cannabisgebruik. Het huisdealerfenomeen bestond van eind jaren zestig tot begin jaren tachtig. Jeugdcentra waren daarmee al vóór het bestaan van de coffeeshop en de herziening van de Opiumwet in 1976 een openbare plek waar jongeren cannabis konden kopen en gebruiken. Huisdealers werden echter niet in ieder jeugdcentrum toegestaan en zowel in Arnhem als in Heerlen werd dit fenomeen geweerd.

Het tweede hoofdstuk kijkt naar dezelfde periode, maar naar de problemen rond het gebruik van een andere soort drug. Het heroïnegebruik in Nederland begon vanaf het begin van de jaren zeventig te stijgen, wat relatief laat was vergeleken met de omringende landen. De reacties op het gebruik van heroïne waren op nationaal niveau aanvankelijk traag en het beleid was bovendien op onthouding gericht. Op lokaal niveau ontstonden initiatieven om heroïnegebruikers te helpen en naast de algemene gezondheidszorg en verslavingszorginstellingen ontstond er een wereld van alternatieve drugshulpverlening. De meest veelbelovende en meest gevraagde manier om heroïnegebruikers in deze jaren te helpen was via omstreden methadonverstrekking in de vorm van afbouw- en onderhoudsprogramma’s. Door lokale inspanningen is de methadonverstrekking in de loop der jaren beter en toegankelijker geworden. Het opzetten van methadonverstrekking gebeurde echter vaak als reactie op overlast en uit angst voor specifieke groepen heroïnegebruikers. Methadonverstrekking werd bovendien geconfronteerd met tegenstand van zowel buurtbewoners als sommige drugsgebruikersorganisaties die in deze vorm van harm reduction een controlemiddel zagen.

De focus op heroïne wordt voortgezet in het derde hoofdstuk dat kijkt naar de jaren tachtig en negentig. In deze periode bereikte het heroïnegebruik in Nederland een hoogtepunt en ontstonden er nieuwe problemen en een nieuw paradigma door de komst van hiv en aids. Twijfels over methadonverstrekking werden weggenomen door de komst van deze nieuwe besmettelijke ziekte. In deze periode wordt harm reduction ook als concept geboren, al zien we in de eerdere hoofdstukken dat de geschiedenis van de praktijk ervan al in de periode daarvoor ligt. De angst voor de verspreiding van infecties en de maatschappelijke onrust over drugsgebruik zorgden echter voor nieuwe vormen van harm reduction, zoals spuitenruilprogramma’s, drugsgebruikersruimtes en uiteindelijk dag- en nachtopvangcentra. Dit soort maatregelen werden met vallen en opstaan ingevoerd. In deze periode trokken vooral vrouwelijke heroïnegebruikers die zichzelf prostitueerden op straat om hun verslaving te bekostigen de aandacht. Dit leidde uiteindelijk tot de oprichting van gedoogde straatprostitutiezones, die op hun beurt ook te maken zouden krijgen met weerstand vanuit de buurt. De invoering van dit soort harm reduction maatregelen, en vooral de integratie ervan, zouden op termijn echter veel overlast in buurten terugdringen. Dit proces speelde zich in Heerlen wel langzamer af dan in Arnhem en Amsterdam.

Het vierde hoofdstuk behandelt de opkomst van de coffeeshop vanaf het begin van de jaren tachtig en de neergang van de coffeeshop halverwege de jaren negentig en bestrijkt daarmee dezelfde periode als het derde hoofdstuk. De opkomst van de coffeeshop in de jaren tachtig is vaak beschreven als een ontwikkeling die op nationaal niveau onopgemerkt bleef. Hierdoor is het idee ontstaan dat de coffeeshops gewenst waren en onderdeel waren van nationaal beleid. Dit typische fenomeen breidde zich in de jaren tachtig inderdaad snel uit over heel Nederland, waarbij handig gebruik werd gemaakt van afgezwakte opsporing- en vervolgingsrichtlijnen die eigenlijk betrekking hadden op de huisdealer. De coffeeshop was dan ook een onverwachts resultaat in plaats van een gewenste uitkomst. Op lokaal niveau zien we daarom al in een vroeg stadium weerstand tegen de coffeeshop, en dan met name als coffeeshops in grote getalen in dezelfde buurt of straat gevestigd werden. Gemeenten probeerden het groeiende aantal coffeeshops af te remmen en terug te dringen door te experimenteren met nieuwe vormen van regelgeving. Tegelijkertijd vormden deze coffeeshops wel een belangrijke spil in de gewenste scheiding tussen softdrugs en harddrugs. Steden hoopten daarom op een duidelijk beleid vanuit de nationale overheid over hoe er omgegaan moest worden met coffeeshops. De drugsnota van 1995 bracht echter geen verlossing, maar omarmde de status quo: de activiteiten van coffeeshops bleven voor de wet illegaal maar werden nu officieel gedoogd. Gemeenten kregen wel meer mogelijkheden om de lokale regelgeving aan te scherpen, maar niet de mogelijkheid om coffeeshops desgewenst te legaliseren.

Bovenal laat het laatste hoofdstuk de beperkingen zien van het lokale niveau wanneer een duidelijk nationaal kader te lang ontbreekt. Na deze vier hoofdstukken wordt het proefschrift afgesloten met enkele beschouwingen over deze periode in de drugsgeschiedenis van Nederland. Dit proefschrift betoogt dat het Nederlandse drugsbeleid niet zozeer pragmatisch of tolerant was, maar vooral adaptief. Het beleid werd vooral gekenmerkt doordat de invoering van harm reduction maatregelen gepaard ging met de wens voor orde in de publieke ruimte. Als we lokaal kijken zien we dat er een grens zat aan de tolerantie ten aanzien van drugsgebruik en drugshandel. Deze grens was juist een belangrijke drijfveer bij de invoer van harm reduction maatregelen, aangezien deze maatregelen vaak werden ingevoerd als de druggerelateerde overlast op straat een hoogtepunt bereikte. Deze maatregelen vloeiden niet rechtstreeks voort uit een alomtegenwoordige, tolerante nationale ideologie of uit een zogenaamd pragmatisch nationaal beleid zonder enig moreel oordeel over drugsgebruik. Het nationale beleid reageerde juist op wat er lokaal gebeurde en na verloop van tijd werden de lokaal gevonden oplossingen nationaal gesteund en internationaal verder gepromoot.Dit betekent niet dat er op het lokale niveau enkel actoren waren die de overlast tot een minimum wilden beperken. Een overvloed aan lokale actoren zorgden ervoor dat harm reduction uiteindelijk centraal zou komen te staan in het lokale drugsbeleid. Als de problemen op lokaal niveau culmineerden, waren er gelukkig drugsgebruikers, drugsgebruikersorganisaties, huisartsen, bewoners, ambtenaren en politici die verder keken dan de aanvankelijk restrictieve benaderingen. De maatregelen die deze actoren aanboden, droegen er op termijn toe bij dat de overlast op straat teruggedrongen werd en drugsgebruikers minder opgejaagd werden. Rond de eeuwwisseling beschikten de drie steden over een geïntegreerd systeem van harm reduction maatregelen die we vandaag de dag wellicht als tolerant zouden omschrijven. Het proces daarnaartoe was echter niet vlekkeloos en vereiste aanpassingsvermogen.

Dit proefschrift laat uiteindelijk de uiteenlopende manieren zien waarop drugsbeleid werd ontwikkeld in drie verschillende Nederlandse steden. Het onderzoek brengt de verschillende problemen in beeld waarmee Amsterdam, Arnhem en Heerlen te maken kregen op het gebied van drugsgebruik en het gevarieerde tempo waarin deze problemen vervolgens werden aangepakt. Uit dit onderzoek wordt ook duidelijk hoe ideeën over harm reduction van het lokale niveau naar een internationaal niveau vloeiden. De lokale benadering van dit proefschrift vult de lacunes in ons begrip van de geschiedenis van het Nederlandse drugsbeleid in het algemeen en die van lokaal drugsbeleid in het bijzonder. Uiteindelijk verandert dit proefschrift ons begrip van de geschiedenis van het Nederlandse drugsbeleid als het resultaat van een complex proces waarin het lokale niveau een belangrijke rol speelt.

Zie ook: Canon verslavingszorg en in het bijzonder het venster 1995 - Drugsbeleid: continuïteit en verandering. Offensief tegen overlast



    overzicht   volgende   laatste