NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
Verwante vensters
1991 Wat een ROTWOORD is dat!
De zoektocht naar passend taalgebruik
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste
De terminologie om mensen met een beperking aan te duiden verandert voortdurend. Vroeger was het geen probleem om een Sociale Werkplaats “Arbeid voor Onvolwaardigen” te noemen. Tegenwoordig zou dat niet acceptabel zijn. Ook het eerste tehuis voor gebrekkige en mismaakte kinderen, zou nu zeker anders genoemd worden. Een belangrijke reden voor deze verschuivingen is dat de oude begrippen niet langer uitdrukken wat er bedoeld wordt. Soms wil men andere aspecten van de aandoening, handicap of beperking benadrukken. Soms wordt gekozen voor nieuwe termen omdat de oude een ongewenste gevoelswaarde hebben gekregen. Een duidelijk voorbeeld zijn de verschuivingen in terminologie om mensen met verstandelijke beperkingen aan te duiden. Niet meer zwakzinnigen of geestelijk gehandicapten, maar mensen met verstandelijke beperkingen. Niet meer mongolen, maar mensen met Down syndroom.

Meerjarenprogramma beeldvorming
Een belangrijke omslag vond plaats rond 1990 toen er meer aandacht kwam voor de beeldvorming rond mensen met een beperking. Zo voerde de net opgerichte Stichting Down’s Syndroom actie tegen het M-woord. Tegelijkertijd startten de samenwerkende landelijke organisaties rond de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap een meerjarenprogramma beeldvorming. Een van de eerste activiteiten was in 1991 de campagne ‘Wat een ROTWOORD is dat!’ waarin aandacht gevraagd werd voor passende terminologie.
Mensen met een beperking zelf, hun verwanten en hun organisaties spelen een belangrijke rol bij deze veranderingen. Maar ook professionals en de overheid dragen bij aan taalveranderingen. Mensen met een beperking stellen vaak dat verouderde begrippen of termen met negatieve associaties teveel nadruk leggen op het minder vaardig zijn en dat deze termen mensen uitsluiten. ‘Met “downie” benadruk je de beperking, terwijl er veel mogelijk is.’ Professionals, zoals psychologen, orthopedagogen en medici, benadrukken dat adequate terminologie nodig is voor heldere diagnostiek en passende behandeling. ‘”Moeilijk lerende kinderen zou minder stigmatiserend zijn en meer recht doen aan de problematiek dan “debiel”’. De overheid lijkt bij het aanpassen van terminologie in wet- en regelgeving vooral volgend te zijn. Echter door het vastleggen van terminologie in wet- en regelgeving en in Kamerstukken heeft ze een belangrijke rol in het aanvaardbaar maken van nieuwe terminologie.

Wat is passend?
Er is geen eenduidig antwoord op wat passende taal is. Terminologie-onderzoek laat niet zien of taal werkelijk leidt tot een andere beeldvorming, tot inclusie of juist uitsluiting. Voor mensen met beperkingen is correcte taal echter wel belangrijk. Probleem is alleen dat niet iedereen het er over eens is wat passende taal is. De ene groep kiest bijvoorbeeld voor “person-first” taal: “mensen met autisme”. Dit zou laten zien dat de mens meer is dan de beperking. Anderen zeggen dat de beperking onlosmakelijk verbonden is aan wie ze zijn. Zij kiezen voor “identity-first” taal: “autistische mensen”. Veel mensen zullen zeggen dat je geen oude termen met een negatieve gevoelswaarde moet gebruiken, maar bijvoorbeeld “motorische beperkingen”. Toch zijn er ook mensen die juist die termen als geuzennaam gebruiken: “het kreukelcollectief”.

Veranderende visies
Verschuivingen in terminologie lijken samen te hangen met veranderende visies op mensen met beperkingen. Als voorbeeld enkele ontwikkelingen rond terminologie voor mensen met verstandelijke beperkingen:
• Rond 1900 wordt mede vanuit Staatstoezicht op Krankzinnigen “zwakzinnig” de aanduiding om mensen met verstandelijke beperkingen te onderscheiden van mensen met een psychiatrische achtergrond.
• Begin 19e eeuw strijden Staatstoezicht en zorgaanbieders over de vraag of idioten als zijnde zwakzinnigen vallen onder de krankzinnigenwet. Daarbij hanteert men de indeling: idioot (IQ < 40), imbeciel (IQ 40-60) en debiel (IQ 60-80).
• Tussen 1945 en 1965 was er een periode van opbouw. Bouw van nieuwe inrichtingen en oprichting van ouderverenigingen. Het medisch model overheerste. Nieuwe termen waren niet nodig: het bleven “zwakzinnigen” en “geestelijk gehandicapten”.
• In de jaren 1970 en 1980 bouw van kleine voorzieningen in woonwijken. Aandacht voor integratie. Oude termen werden als stigmatiserend ervaren. “Verstandelijk gehandicapten” zou beter zijn.
• Na 1990 bezuinigingen. Overheidsbeleid wordt individualistischer en neoliberaler. Burgerschap betekent gelijke rechten en plichten. Om de mogelijkheden van mensen benadrukken werd het “mensen met een verstandelijke handicap”.
• Na 2002 vroeg de nieuwe, internationale AAMR-definitie aandacht voor multidimensionale, functionele en contextuele aspecten van de beperking. Het werd “mensen met verstandelijke beperkingen”.

Inclusief taalgebruik
In het verleden waren de acties van mensen met een beperking vooral gericht op de “eigen” terminologie. Er werd nauwelijks samengewerkt om tot passende taal te komen. Tegenwoordig is de terminologie-discussie onderdeel geworden van een bredere maatschappelijke beweging. In recente gidsen voor inclusief taalgebruik is er niet meer alleen aandacht voor cultuur en gender, maar ook voor ongewenst, validistisch taalgebruik rond mensen met beperkingen.
Het blijkt echter niet mogelijk om een makkelijke handleiding voor passende terminologie te maken. Mensen hebben verschillende voorkeuren. Bovendien willen veel mensen met beperkingen niet aangeduid worden met hun beperking als dat niet echt nodig is. Toch stellen zij zorgvuldig taalgebruik op prijs. Consequentie is gewoon aan mensen zelf vragen hoe ze aangeduid willen worden en aan welke term iemand de voorkeur geeft.

Publicatiedatum: 03-10-2023
Datum laatste wijziging :28-01-2024
Auteur(s): Aartjan ter Haar,
Verwante vensters
Extra Passend taalgebruik voor mensen met beperkingen
Hoewel terminologie voorkeuren per persoon kunnen verschillen, zijn er richtlijnen ontwikkeld voor passend taalgebruik:
• Vraag naar iemands persoonlijke voorkeur.
• Verwijs alleen naar de beperking als dat relevant.
• Bij twijfel, gebruik person-first taal: mensen zijn niet gehandicapt, mensen kunnen een beperking hebben.
• Gebruik geen verouderde wetenschappelijke of diagnostische termen; gebruik bijvoorbeeld geen termen die verwijzen naar het medisch model.
• Gebruik geen termen met een negatieve connotatie.
• Gebruik geen beschrijvingen die een specifieke waarde of lading hebben (bijv. ‘helden’, ‘moed’, ‘lijden’, ‘afhankelijk zijn van’, rolstoelgebonden).
• Vermijd eufemismen.

Literatuur
Aanvullend materiaal
Links
Studieopdrachten Klik hier om de studieopdrachten te bekijken
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste