NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
Verwante vensters
1920 Het experiment van Meester Wepster
De beschermde werkvoorziening
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste
Rond 1915 nam het aantal leerlingen dat het Buitengewoon Lager Onderwijs (BLO) verliet toe. Tot die tijd hadden de onderwijzers de zorg voor hun oud-leerlingen op zich genomen, maar het werden er zoveel dat het een té zware taak werd. Daarom ontstonden verschillende initiatieven om oud-leerlingen van het BLO naar werk te begeleiden.

Twee groepen oud-leerlingen van het BLO hadden problemen om in het bedrijfsleven terecht te kunnen: leerlingen met gedragsproblemen en leerlingen met een matige verstandelijke beperking. Voor hen kon geen regulier werk gevonden worden.

Aad Wepster (1884-1964), hoofd van een BLO-school in Dordrecht, was de eerste die het initiatief nam om voor deze oud-leerlingen een beschermde werkomgeving te scheppen. Hij zag dat de meeste leerlingen na het verlaten van de BLO-school een baan vonden. Maar voor sommigen was een baan in een fabriek of werkplaats niet haalbaar. Geplaagd en onbegrepen dwaalden zij in Dordrecht rond.
Daarom begon hij met twee oud-leerlingen in 1912 in het handenarbeidlokaal van zijn BLO-school met een experiment: het vlechten van biezen matten. Uit deze nazorgactiviteit ontstond het eerste ‘Externaat voor psychisch-invaliden’, dat op 6 juli 1920 werd geopend. Het was in die jaren een kleinschalig experiment. Er werkten de eerst vier jaar in totaal zestien oud-leerlingen in het externaat. In de brochure Arbeidstherapie in externaten beschreef hij acht jaar later hoe het werkinitiatief hen geholpen had. ‘Behalve enkele idealisten’ had bijna niemand geloofd in de mogelijkheid ‘diepstaande psychisch-invaliden’ op deze wijze te helpen, zo schreef Wepster.
Langzaam maar zeker kwam daar verandering in. In tal van gemeenten werden soortgelijke initiatieven ontwikkeld, om, zoals Wepster het formuleerde, ‘aan onmaatschappelijke psychisch-invaliden geregelden arbeid te verschaffen, waardoor het mogelijk wordt hen voor verder geestelijk verval te behoeden’.

In zijn Dordtse werkinrichting werden onder andere stoelen gemat, borstels en manden gemaakt, kokosmatten vervaardigd en netten gebreid. Er was een 45-urige werkweek. De consument wenste, aldus Wepster, geen rommel en daarom moesten de producten voldoen aan ‘de hoogste eischen van soliditeit, afwerking en smaak’. Winstgevendheid was geen doelstelling, het ging er om oud-leerlingen van het BLO zo goedkoop mogelijk een zinvolle dagbesteding te bieden of hen door te geleiden naar reguliere arbeid. Medio jaren dertig liet Wepster een film, getiteld: Eenvoudigen van geest, maken over zijn Dordtse werkinrichting. Daarmee trok hij door het land om zijn ideeën over nazorg en werk voor verstandelijk gehandicapten te verkondigen.

De werkinrichting van Wepster kreeg navolging. Ook in de moeilijke jaren dertig nam het aantal werkinrichtingen toe: gemeenten waren gevoelig voor het argument dat het plaatsen van een oud-leerling van het BLO in een werkinrichting goedkoper was dan gestichtsverpleging.

Na de Tweede Wereldoorlog groeide het aantal werkinrichtingen verder. Er ontstond een lappendeken aan werkplaatsen gericht op mensen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen. In 1948 werd in de Verklaring van de Rechten van de mens opgenomen: ‘Eenieder heeft recht op arbeid, op vrije keuze van beroep, op rechtvaardige en gunstige arbeidsvoorwaarden en op bescherming tegen werkloosheid.’ Mede als gevolg hiervan adviseerde de minister van Sociale Zaken in 1949 aan de gemeenten om Gemeentelijke Sociale Werkvoorzieningsbedrijven te stichten.
Op 1 januari 1950 trad de Gemeentelijke Sociale Werkvoorzieningsregeling (GSW) in werking, de eerste jaren nog alleen voor handarbeiders, als onderdeel van de Gemeentelijke Sociale Dienst. Gemeentebesturen dienden de sociale werkvoorziening te bevorderen. Het Rijk subsidieerde voor 75 procent. In eerste instantie was de GSW bedoeld voor langdurig werklozen en lichamelijk gehandicapten, maar vanaf 1955 stond de voorziening ook open voor mensen met een verstandelijke beperking. Vanaf 1969 vervangt de Wet op de Sociale Werkvoorziening (WSW) de gemeentelijke voorziening. De WSW werd in 1998 aangescherpt en in de loop der jaren werden steeds hogere eisen gesteld aan werknemers in de sociale werkvoorziening.

Met de nieuwe Participatiewet (2015) wordt hoog ingezet om mensen met beperkingen toe te leiden naar reguliere banen. Sociale werkplaatsen worden afgesloten voor nieuwe instroom, maar WSW-werknemers met een dienstbetrekking houden hun wettelijke rechten en plichten. Voor mensen met een zodanige arbeidsbeperking dat van een reguliere werkgever niet mag worden verwacht dat hij deze mensen in dienst neemt, zullen gemeenten Beschut werk-voorzieningen creëren. In 2030 zullen er 30.000 beschut-werkplekken moeten komen, aldus in 2015 de doelstelling van de regering.
Deze ambitie voor de Sociale Werkvoorziening lijkt terug te grijpen op de oorsprong van de sociale werkvoorziening in het begin van de twintigste eeuw waar plaatsing van mensen met een verstandelijke beperking in het reguliere bedrijfsleven de regel was en speciale voorzieningen gecreëerd werden voor mensen die niet te plaatsen waren en van wie ook niet verwacht kon worden dat het bedrijfsleven ze in dienst zou nemen.
Overigens blijkt het voornemen om mensen die vroeger in sociale werkplaatsen terecht kwamen nu een beschut werkplek te bieden makkelijk op papier gezet, dan in gerealiseerd in de praktijk van de arbeidsmarkt. De taakstellingen voor gemeenten worden nu al jaren gehaald. Medio 2022 hadden ruim 11.000 mensen een indcatie voor een beschut werkplek, terwijl er maar 8000 plaatsen gerealiseerd waren. Dus zitten er veel mensen thuis die wel een beschut-werk-advies hebben, maar voor wie de gemeenten daar nog geen werk van heeft gemaakt. Daar zijn praktische redenen voor, financiële en bureaucratische obstakels. Maar het is ook een teken dat een echte inclusieve arbeidsmarkt niet overal op een warm onthaal kan rekenen, zelfs niet in tijden van enorme personeelstekorten.

Publicatiedatum: 01-09-2012
Datum laatste wijziging :02-02-2024
Auteur(s): Luc Brants,
Verwante vensters
Extra Ado-speelgoed
Ado Speelgoed ontstond in de jaren twintig vanuit het sanatorium Berg en Bosch in Apeldoorn.. De naam Ado stond voor ‘Arbeid Door Onvolwaardigen’. Heel populair werd de Ado-kubus, een in elkaar passende en opbouwbare blokkenset. Het houten speelgoed werd ontworpen door Ko Verzuu. Hij was geïnspireerd door de strakke vormgeving en felle kleuren van de ‘De Stijl’. Dit degelijke, maar dure speelgoed werd vooral verkocht in de duurdere winkels. In 1934 verhuisde het sanatorium naar Bilthoven en in 1962 nam de Sociale Werkplaats Zeist de productie over. De afkorting Ado werd veranderd in ‘Apart, doelmatig en onverwoestbaar’. In 2009 moest de sociale werkvoorziening stoppen met de houtproductie omdat dit economisch niet langer rendabel was. In 2012 is Ado Speelgoed weer nieuw leven ingeblazen. Het speelgoed is, vanwege de grote vraag, weer te koop via de webshop. De nieuwe producten worden opnieuw door uitsluitend sociale partners in Nederland gemaakt.
Verder studeren
  • Externe link Jacques Dane (2012), Biografie Aad Webster in: digitaal Dordts Biografisch Woordenboek.
  • Brants, L. (2004), Leiding moeten zij hebben. Geschiedenis van de sociaal-pedagogische zorg voor mensen met een verstandelijke handicap tussen 1900 en 1945. Antwerp/Apeldoorn: Garant.
  • PDF document Simons, E., E. Schriever en D. van IJpen (2006), De WSW in beweging. Den Haag: Vereniging Nederlandse Gemeenten.
Literatuur
Aanvullend materiaal
Links
Studieopdrachten Klik hier om de studieopdrachten te bekijken
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste