1991 Wat een ROTWOORD is dat! De zoektocht naar passend taalgebruik |
|
De terminologie om mensen met een beperking aan te duiden verandert voortdurend. Vroeger was het geen probleem om een Sociale Werkplaats “Arbeid voor Onvolwaardigen” te noemen. Tegenwoordig zou dat niet acceptabel zijn. Ook het eerste tehuis voor gebrekkige en mismaakte kinderen, zou nu zeker anders genoemd worden. Een belangrijke reden voor deze verschuivingen is dat de oude begrippen niet langer uitdrukken wat er bedoeld wordt. Soms wil men andere aspecten van de aandoening, handicap of beperking benadrukken. Soms wordt gekozen voor nieuwe termen omdat de oude een ongewenste gevoelswaarde hebben gekregen. Een duidelijk voorbeeld zijn de verschuivingen in terminologie om mensen met verstandelijke beperkingen aan te duiden. Niet meer zwakzinnigen of geestelijk gehandicapten, maar mensen met verstandelijke beperkingen. Niet meer mongolen, maar mensen met Down syndroom. Meerjarenprogramma beeldvorming Een belangrijke omslag vond plaats rond 1990 toen er meer aandacht kwam voor de beeldvorming rond mensen met een beperking. Zo voerde de net opgerichte Stichting Down’s Syndroom actie tegen het M-woord. Tegelijkertijd startten de samenwerkende landelijke organisaties rond de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap een meerjarenprogramma beeldvorming. Een van de eerste activiteiten was in 1991 de campagne ‘Wat een ROTWOORD is dat!’ waarin aandacht gevraagd werd voor passende terminologie. Mensen met een beperking zelf, hun verwanten en hun organisaties spelen een belangrijke rol bij deze veranderingen. Maar ook professionals en de overheid dragen bij aan taalveranderingen. Mensen met een beperking stellen vaak dat verouderde begrippen of termen met negatieve associaties teveel nadruk leggen op het minder vaardig zijn en dat deze termen mensen uitsluiten. ‘Met “downie” benadruk je de beperking, terwijl er veel mogelijk is.’ Professionals, zoals psychologen, orthopedagogen en medici, benadrukken dat adequate terminologie nodig is voor heldere diagnostiek en passende behandeling. ‘”Moeilijk lerende kinderen zou minder stigmatiserend zijn en meer recht doen aan de problematiek dan “debiel”’. De overheid lijkt bij het aanpassen van terminologie in wet- en regelgeving vooral volgend te zijn. Echter door het vastleggen van terminologie in wet- en regelgeving en in Kamerstukken heeft ze een belangrijke rol in het aanvaardbaar maken van nieuwe terminologie. Wat is passend? Er is geen eenduidig antwoord op wat passende taal is. Terminologie-onderzoek laat niet zien of taal werkelijk leidt tot een andere beeldvorming, tot inclusie of juist uitsluiting. Voor mensen met beperkingen is correcte taal echter wel belangrijk. Probleem is alleen dat niet iedereen het er over eens is wat passende taal is. De ene groep kiest bijvoorbeeld voor “person-first” taal: “mensen met autisme”. Dit zou laten zien dat de mens meer is dan de beperking. Anderen zeggen dat de beperking onlosmakelijk verbonden is aan wie ze zijn. Zij kiezen voor “identity-first” taal: “autistische mensen”. Veel mensen zullen zeggen dat je geen oude termen met een negatieve gevoelswaarde moet gebruiken, maar bijvoorbeeld “motorische beperkingen”. Toch zijn er ook mensen die juist die termen als geuzennaam gebruiken: “het kreukelcollectief”. Veranderende visies Verschuivingen in terminologie lijken samen te hangen met veranderende visies op mensen met beperkingen. Als voorbeeld enkele ontwikkelingen rond terminologie voor mensen met verstandelijke beperkingen: • Rond 1900 wordt mede vanuit Staatstoezicht op Krankzinnigen “zwakzinnig” de aanduiding om mensen met verstandelijke beperkingen te onderscheiden van mensen met een psychiatrische achtergrond. Inclusief taalgebruik In het verleden waren de acties van mensen met een beperking vooral gericht op de “eigen” terminologie. Er werd nauwelijks samengewerkt om tot passende taal te komen. Tegenwoordig is de terminologie-discussie onderdeel geworden van een bredere maatschappelijke beweging. In recente gidsen voor inclusief taalgebruik is er niet meer alleen aandacht voor cultuur en gender, maar ook voor ongewenst, validistisch taalgebruik rond mensen met beperkingen. Het blijkt echter niet mogelijk om een makkelijke handleiding voor passende terminologie te maken. Mensen hebben verschillende voorkeuren. Bovendien willen veel mensen met beperkingen niet aangeduid worden met hun beperking als dat niet echt nodig is. Toch stellen zij zorgvuldig taalgebruik op prijs. Consequentie is gewoon aan mensen zelf vragen hoe ze aangeduid willen worden en aan welke term iemand de voorkeur geeft. |
|