1801 Victor - de Wilde van Aveyron Het begin van opvoeding van idioten |
|
In de achttiende eeuw werden in Europa van tijd tot tijd ‘wilde’ kinderen in de bossen gevangen. Onderzoekers nemen aan dat het kinderen waren met volgens de huidige opvattingen lichtere verstandelijke beperkingen, maar zeker is dat niet. Hoe dan ook, zij waren door de ouders gedumpt in de bossen en daar verwilderden zij. In die tijd ontstonden allerlei theorieën volgens welke deze ‘wilde kinderen’ van jongs af aan door wolven zouden zijn verzorgd. Dit was ook een wijdverbreid volksgeloof. Men sprak dan ook van ‘wolfskinderen’. Daarom was men nieuwsgierig of deze kinderen alsnog konden worden opgevoed. In Frankrijk werd tegen het einde van de achttiende eeuw in de bossen van Aveyron een ‘wilde’ jongen van ongeveer twaalf jaar gevangen. Psychiater Philippe Pinel was van mening dat deze ‘Wilde van Aveyron’ een ‘idioot’ was; daarom was hij volgens Pinel niet opvoedbaar. Zijn leerling, de dovenarts Jean Itard (1774-1838), ging er echter vanuit dat er bij deze jongen alleen sprake was van pedagogische verwaarlozing; deze jongen was volgens hem wel opvoedbaar. Daarom werd Itard in 1801 belast met de opvoeding van de jongen die hij Victor noemde. Er waren toen al aanzetten tot opvoeding van kinderen met verstandelijke beperkingen te vinden in de pedagogische werken van Comenius en Pestalozzi. Itard verwierp deze methoden en werd daarbij geïnspireerd door Rousseau die de mens niet als ‘een schepsel Gods’, maar als ‘een maaksel des Mens’ opvatte (tabula rasa). Itard wilde een revolutie teweegbrengen met behulp van de methoden van de medische wetenschappen (medisch model). Hij noemde zijn medisch-pedagogische benadering de ‘fysiologische methode’. Daarbij maakte hij gebruik van zijn ervaringen in het opvoeden van doven en van de filosofie van het sensualisme. In het sensualisme werd verstandelijke beperking opgevat als zwakte van de verstandszin (= zwak-zin-nigheid), die door pedagogische behandeling kon worden genezen. Itard classificeerde de problemen van Victor in probleemgebieden die in precieze volgorde moesten worden aangepakt: eerst sensorische activiteiten, vervolgens taal en abstract denken. Hij begon de sensorische opvoeding met het scheppen van een gezonde en veilige omgeving; vervolgens gebruikte hij leermiddelen zoals dingen, plaatjes en geluiden. Met deze methode boekte hij aanvankelijk snelle successen, maar na een aantal maanden vertraagde dit proces en volgden er nog maar weinig successen. Na enkele jaren stopte Itard daarom met deze opvoeding en richtte hij zich weer op de opvoeding van doven: zijn huishoudster verzorgde Victor verder tot diens overlijden in 1828. Op advies van Itard werd zijn leerling, de arts Edouard Séguin (1812-1880), in 1839 hoofd van de eerste aparte school (annex internaat) voor kinderen met verstandelijke beperkingen en/of epilepsie. Séguin bekritiseerde Itard omdat deze alleen de nadruk had gelegd op de zintuigen en niet op het verstand. Wel nam hij diens medisch-pedagogische model en fysiologische methode over. Hij ging uit van een neurofysiologische relatie tussen sensorische activiteit en denken. Zijn fysiologische methode kende vijf stappen: training van het spierstelsel, training van het zenuwstelsel, opvoeding van de zinnen, verwerving van algemene ideeën, en ontwikkeling van abstract denken en van morele en sociale voorschriften. Zijn methode had dus niet alleen een cognitieve, maar ook een morele component (‘morele behandeling’): gevoel voor waarden, gehoorzaamheid, participatie, plicht, verantwoordelijkheid. Opvoeding zonder morele component noemde hij niet acceptabel. Ook in de Duitssprekende landen werden schoolinternaten voor kinderen met verstandelijke beperkingen opgezet: het bekendste werd ‘Abendberg’ in Zwitserland, in 1841 gesticht door Johann Guggenbühl (1816-1863). Er verschenen belangrijke handboeken, onder andere van Saegert en Sengelmann. De invloed van deze ontwikkelingen op andere landen was groot. In 1850 vertrok Séguin om politieke redenen naar de Verenigde Staten en zette daar samen met de arts Samuel Howe (1801-1876) internaten op voor personen met verstandelijke beperkingen. In Engeland werd de arts John Langdon Down (1828-1896) in 1858 medisch directeur van een ‘idiotenasyl’ In 1868 opende hij een eigen tehuis voor kinderen met verstandelijke beperkingen van rijke families. Hij werkte vanuit een klinisch-medische visie en werd bekend door zijn etnische classificatie van verstandelijke beperkingen: de Ethiopische, de Maleise, de Negroïde, de Azteekse en de Mongoolse variëteit (thans Downsyndroom genoemd). Onder invloed van het opkomende sociaal-darwinisme vatte hij deze laatste en tevens bekendste variëteit op als een voorbeeld van regressie. Het ‘Mongoolse ras’ was volgens Down een lagere vorm van mens-zijn. In de opvoeding van mensen met beperkingen legde Down de nadruk op gezondheid en op fysieke, intellectuele, morele en arbeidstraining. Hij baseerde zich hierbij op de optimistische visie van Pestalozzi, Itard en Séguin. Vanaf het midden van de negentiende eeuw werd geleidelijk duidelijk dat de pedagogische visie te optimistisch was. Van genezing was geen sprake en ook de ontwikkeling van kinderen met verstandelijke beperkingen was niet erg succesvol. De oorzaken werden gezocht in de heterogeniteit van de populatie van de internaten en in de medische condities die aan de verstandelijke beperkingen ten grondslag liggen. De optimistische pedagogische visie sloeg om in een pessimistische klinisch-medische visie. Er ontstond in de internaten een strijd tussen pedagogen en artsen. In de praktijk leidde dit tot een tweedeling: - Personen met lichtere verstandelijke beperkingen bleven thuis wonen en gingen van daaruit naar een speciale school. - Personen met ernstiger verstandelijke beperkingen werden opgenomen in instituten die werden opgezet naar het model van het ziekenhuis en kregen daar medisch-verpleegkundige zorg. Pas in de jaren zestig van de twintigste eeuw werden mensen met verstandelijke beperkingen weer gezien als mensen met mogelijkheden die kunnen worden ontwikkeld met pedagogische methoden. Daartoe moesten zij wel leven in een zo gewoon mogelijke omgeving en niet in instituten (de-institutionalisatie en normalisatie). Het verhaal van de wilde jongen van Averyon is in 1970 als L’Enfant Sauvage verfilmd door François Truffaut.
Publicatiedatum: 01-09-2012
Datum laatste wijziging :31-01-2024 Auteur(s): Ad van Gennep (1937-2019), |
|