Voor de Duits-Amerikaans-joodse denker Hannah Arendt (1906-1975) was het maken van onderscheid de belangrijkste filosofische activiteit. Zo stelde zij, in navolging van het Griekse denken, het actieve leven tegenover het contemplatieve leven. In haar filosofische magnum opus Vita Activa (1958) (in het Nederlands uitgebracht onder de titel: De menselijke conditie) deelt zij het actieve leven van de mens in drie domeinen in: dat van het arbeiden, van het werken en van het handelen.
Het arbeiden beschouwde zij als een algemeen ’natuurlijk’ verschijnsel: alle levende organismen moeten in hun levensonderhoud voorzien, om het leven op gang te houden. Arbeiden is in deze zin niet typisch-menselijk. In de antieke Griekse stadstaat hield de’ heer des huizes’ zich niet met deze wel noodzakelijke maar niet hoogstaande activiteiten bezig, daar had hij zijn slaven (en zijn vrouwen) voor. Kenmerkend voor de arbeid is de beperking tot het huishouden en de vluchtigheid in het verbruik.
Door middel van het werken bouwt de mens zich een (relatief) stabiele omgeving, door deze te vullen met voorwerpen die vaak beduidend langer meegaan dan de individuele mens zelf. Ook werken is niet specifiek-menselijk volgens Arendt, ook vele dieren richten hun habitat in met (gebruiks)voorwerpen. Bij mensen is de productie van ‘kunstwerken’ natuurlijk wel uiterst geraffineerd en bovendien is de mens in staat producten te maken die – bijna autonoom - verdere producten voortbrengen.
Het bij uitstek menselijke echter is het handelen – het met elkaar overleggen en spreken. Het is hierin dat de mens zichzelf door middel van het gebaar en het gesproken woord ‘onthult’. Wie handelt, wie een daad stelt, begeeft zich in een netwerk, een ‘web’ van relaties. Het is volgens Arendt altijd ongewis hoe dat handelen zal uitpakken, het laat zich niet voorspellen en daarom is er moed voor nodig. Het specifiek-menselijke is niet maakbaar, het is eerder fragiel en breekbaar zoals ons dagelijks met elkaar samenleven telkenmale weer laat zien.
Arendts kritiek in Vita Activa is dat het handelen – dat zij gelijkstelt aan ‘het politieke’, afgeleid van het leven in de ‘polis’- onder druk van het economische nuttigheidsdenken is afgebrokkeld, in elk geval in de westerse wereld. We leven in een massamaatschappij waarin het ‘men’ de toon bepaalt en individuele ‘keuzes’ vaak niet meer zijn dan plat consumentisme. Politiek is in haar ogen verworden tot maakbaarheidsdenken dat zich over levensgebieden uitstrekt waar het niets te zoeken heeft.
Vanuit dit standpunt oefende Arendt eind jaren vijftig grote kritiek uit op het van staatswege de-segregeren van scholen in de VS. De staat organiseerde het zogenoemde ‘busing’: om integratie af te dwingen, werden ‘zwarte’ kinderen met bussen naar blanke scholen gebracht. Over de hoofden van deze kinderen heen werd een door politieke ambitie gedreven strijd uitgevoerd. Haar artikel hierover, ‘Overpeinzingen bij Little Rock’ (1959/2004), leidde – niet voor het eerst en niet voor het laatst waar het haar werk betreft – tot grote en emotionele discussie.
Arendt laat zich niet makkelijk positioneren, iets wat zij zelf als eerste erkende. Voor haar was ‘denken over waar we mee bezig zijn’ – wat een zich tijdelijk terugtrekken uit het actieve leven en een overgang naar het contemplatieve vereist – de kern van haar manier van in de wereld zijn. Majeure problemen en onvoorstelbare, onbegrijpelijke ellende komen voort uit de weigering of het onvermogen van mensen om dit denken te beoefenen. Dat was Arendts belangrijkste inzicht uit de geruchtmakende berechting van Adolf Eichmann (1961). Hierover schreef ze niet alleen het tot op de dag van vandaag tot controverses leidende Eichmann in Jeruzalem (1963/2007) maar ook het eerste deel van haar niet afgeronde trilogie over ‘het leven van de geest’: Denken (1971/1980).
Arendts werk is de laatste jaren weer voluit in de belangstelling in filosofische, politieke en (ped)agogische kringen. Voor het sociaal werk is haar denken belangrijk maar niet gemakkelijk. Haar analyse wijst op de teloorgang van het politieke en de ongebreidelde opkomst van het sociale domein dat zij vooral als een vorm van consumentisme en maakbaarheidsdenken beschouwt. Arendt stelt het productgerichte denken dat meer en meer de sociale sector domineert aan de kaak. Het intermenselijk handelen is broos en fragiel en laat zich niet of nauwelijks voorspellen, zeker in de vaak complexe en problematische situaties waarin de sociaal werker zich met zijn cliënten bevindt. Sociaal beleid richt zich juist meer en meer op controleren, sturen en afrekenen. Is de sociaal werker niet meer dan een radertje in de enorme bureaucratieën die dit met zich meebrengt of is hij bereid ‘om na denken over wat we aan het doen zijn’? Blijkens het actuele discours over sociale professionaliteit en het nieuwe welzijn blijkt Arendt zoveel jaar na dato nog altijd de juiste vragen te stellen.
Publicatiedatum: 10-06-2009
Datum laatste wijziging :05-12-2022
Auteur(s): Joop Berding,