NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
1890 Sociaal-culturele verenigingen
Een dynamiek van ontmoeting, ontspanning en ontplooiing
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste

Julius Vuylsteke stuurt in 1862 het Willemsfonds een radicaal vrijzinnige koers uit en stimuleert daarbij actieve afdelingswerking. Afdelingen zijn lokaal functionerende groepen die de leden binden aan de overkoepelende vereniging door een gemeenschappelijke ideologie. Dat was nieuw en zo werd een eerste kiem voor het sociaal-cultureel verenigingsleven gelegd.

Tijdens de tweede helft van de 19e eeuw wordt de arbeidersbeweging sterker. De eis om het algemeen stemrecht in te voeren klinkt luider, terwijl de samenleving langzaam begint te seculariseren. De katholieke kerk wil een beschermende muur optrekken tussen de wereldlijke staat en de godsdienst. Eigen scholen, hospitalen, dag- en weekbladen, sportclubs, bibliotheken, fanfares en ziekenfondsen worden opgericht. Politieke partijen moeten massaorganisaties worden die zoveel mogelijk stemmen halen en grote groepen aan zich binden. De Belgische WerkliedenPartij (°1885) zit als grote voorvechter van het algemeen stemrecht als eerste op dat spoor. De massa’s die naar de steden trekken, moeten ingeburgerd worden én hun stem moet politiek gehoord worden. In aanvang is de BWP ook een verzameling van lokale of beroepsgebonden vakbonden, mutualiteiten, coöperaties, studiekringen, sportclubs, bibliotheken en amateurverenigingen die zich tot het socialisme bekennen.
Aan het eind van de 19e eeuw staan de zuilen in de steigers! Zij bemiddelen tussen achterban en politiek en dragen zo bij tot de ‘binding’ tussen de nieuwe – voorheen stemloze – burgers, samenleving en staat. De bevolking wordt verkaveld in drie ideologische groepen: katholiek, socialistisch én in mindere mate liberaal, met hun eigen symboliek (emblemen, vlaggen), taal en rituelen (feesten, stoeten).

In 1890 werd de Boerenbond gesticht – de eerste standsorganisatie – die alle aspecten van het boerenleven wil omkaderen, inclusief een beperkte sociaal-culturele werking. In 1911 wordt vanuit die Boerenbond de Boerinnenbond opgericht: lokale afdelingen met uitgesproken vormingsdoelstellingen.
Als na de Eerste Wereldoorlog de toenemende vrije tijd moet worden gekaderd, lijkt het succesvolle verenigingsmodel van vóór WO1 zeer geschikt. Er ontstaan aparte vrouwenorganisaties van socialistische zijde (Socialistisch Vooruitziende Vrouwen, 1919/1922) en van katholieke zijde (de KAV, 1920 nu Femma). Nog vóór WO1 was er sprake van scouts, maar er komen “gekleurde” jeugdbewegingen (Rode Valken, Katholieke scouts -jongens en meisjes- enz.).

Bij de invoering van de achturendag bedenkt de overheid een vrijetijdsbeleid om de niet-arbeidstijd in goede banen te leiden. De sociaal-culturele verenigingen zijn daarvoor uitermate geschikt. Ze zorgen voor ontmoeting onder gelijkgezinden, zijn een gelegenheid voor ontspanning én voor ontplooiing (volksontwikkeling). Die ontplooiingsfunctie heeft zowel een individuele als een collectieve betekenis. De formule van de ’liberté subsidiée’ is daarbij dé sleutel voor de overheid: zij betaalt en de instellingen doen èlk hun ding!

Ook de eerste feministische golf beïnvloedt de vrouwenorganisaties.

Ontmoeting, ontplooiing en ontspanning lopen organisch in elkaar over. Georganiseerde, soms ook politieke, actie krijgt mee vorm in het verenigingsleven, maar verloopt gestroomlijnd vanuit het perspectief van de overheid.

Na WO2 ontstaan een hele reeks nieuwe initiatieven – nog steeds gekleurd – m.n. gepensioneerdenbonden, middenstandsorganisaties, ook vrijzinnig verenigingsleven (Humanistisch Verbond).

Die naoorlogse periode tot omstreeks 1970, is de grote bloeiperiode van dit verkokerde verenigingsleven. Na mei 68 klinkt de kritiek op die verzuiling steeds luider en de roep om te ontzuilen ook. Een ontzuiling die echter eerder in de geesten optreedt dan in de structuren. Want een specifieke regelgeving voor het verenigingsleven dateert van 1975 en pas later volgt nog de ordening van het hele sociaal-culturele veld in levensbeschouwelijke koepels. Ondertussen alweer afgebouwd.
Het decreet houdende de subsidiëring van het sociaal-cultureel volwassenenwerk van 2017 houdt voortaan geen rekening meer met het onderscheid tussen soorten organisaties. Het decreet wil zo recht doen aan het vloeiende karakter van sociaal culturele praktijken. Dat vloeiende karakter geldt vandaag evenzeer voor het lidmaatschap. Ooit werd men lid voor het leven van een vereniging. Nu is een engagement vaak veel tijdelijker, losser, meer gericht op een kwestie of verbonden met persoonlijk engagement.

Het sociaal culturele verenigingsleven neemt vandaag nieuwe vormen aan. Er zijn de vele naamsveranderingen, het zoeken naar nieuwe aanpakken, het inzetten op nieuwe terreinen zoals het bespelen van superdiversiteit. Burgers die zich verenigen rond maatschappelijke kwesties en zich daartoe organiseren is tegelijk diepgaand veranderd en blijft tegelijk een constante van het sociaal culturele leven.

Publicatiedatum: 15-05-2013
Datum laatste wijziging :15-06-2018
Auteur(s): Luc De Droogh,
Verder studeren
Literatuur
  • PDF document Luk Schokkaert (1988), De Nationalestraat.  Geschiedenis van de christelijke arbeidersbeweging in Antwerpen en omstreken, 1855-1988, pp.194-205, ACW Antwerpen,Kadoc Leuven.
  • Roel Devriendt (2005), Schoone feesten vereenigen ons allen. De Vlaamse sociaal-democratie en de feestcultuur. in Een mens leeft niet van brood alleen. Bouwstenen voor een culturele arbeidersgeschiedenis (1800-1940), Amsab, Gent.
  • Externe link Jan Dhondt (1960), De geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging in België in uitgave van S.M. Ontwikkeling met bijzonder fotomateriaal.
  • ACW-Verbond Gent en Kadoc Leuven (1990), Voor 's werkmans recht. De christelijke arbeidersbeweging in Gent, 1980-1990.
  • PDF document Patrick Pasture (1991), ACW, MOC en hun voorlopers 
Links
Studieopdrachten Klik hier om de studieopdrachten te bekijken
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste