Verwante vensters |
|
1970 Groenhoven voorloper in beschermd wonen |
|
Het aanbieden van zorg is, zo leert de geschiedenis, niet altijd alleen een kwestie van goede bedoelingen. Naarmate er meer geld mee gemoeid is, neemt de kans toe dat zorgvoorzieningen lucratief worden voor ondernemers die het verdienmodel belangrijker vinden dan de kwaliteit van de zorg. Dat gaat dan wel ten koste van zeer kwetsbare burgers. En niet zelden ook ten koste van nietsvermoedende zorgverleners.
Dit risico is nog steeds actueel. In achtereenvolgende jaarrapporten van het Informatie Knooppunt Zorgfraude staan “begeleiding individueel” en “beschermd wonen” op respectievelijk plaats 2 en plaats 4 in de top 5 van de meest voorkomende signalen met betrekking tot zorgfraude (1). Het betreft hulpverlening met een duidelijk winstoogmerk, waarbij minimale zorg wordt geboden in slechte huisvesting en door ongekwalificeerde medewerkers. De geschiedenis van de zorg kent meerdere voorbeelden van malafide zorginitiatieven. Het beruchtste voorbeeld is die van het Het Nollensyndicaat die in 1978 door VN-journalist Rudi van Meus aan het licht werd gebracht. Ook de ontwikkeling van beschermde woonvormen kent in de periode voor de RIBW-vorming, dus de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, hier voorbeelden van. Sterker, het tot stand komen van RIBW’s was juist bedoeld om het “kaf van het koren” te scheiden. Alleen bonafide instellingen konden deel uit maken van een RIBW. De screening werd eind jaren tachtig van de vorige eeuw gedaan door de Geneeskundige Hoofdinspectie Geestelijke Volksgezondheid (GHIGV), waarbij bestaande woonvormen intensief werden onderzocht (2). Vaak was daarbij van meet af aan duidelijk dat sommige organisaties louter bedoeld waren voor het maken van winst. Idealisme versus commercie Een bekend voorbeeld van hoe de drang om winst te maken de zorg kan overvleugelen wordt geleverd door de stichting Groenhoven gevestigd in Bruchem, een klein dorp bij Zaltbommel(3). Groenhoven ging in 1970 van start toen psychiatrisch verpleegkundige W. Hooijmans een oude villa kocht voor 17 mensen om “onderdak en begeleiding te geven aan mensen die zich in de maatschappij niet zelfstandig kunnen handhaven wegens psychische problemen”. Daar bleek niet alleen behoefte aan, het bleek al snel een lucratief initiatief omdat de Algemene Bijstandswet (ABW) garant stond voor de kosten van verblijf en levensonderhoud. Deze Bijstandsfinanciering zorgde vanaf het begin van de jaren zeventig tot een explosieve groei van particuliere opvangvoorzieningen die vaak door gedreven mensen met een groot hart werden opgezet. Via de ABW ontvingen gebruikers van voorzieningen zak- en kleedgeld en kregen instellingen voor de verblijfskosten een dagvergoeding. Bejaardenoorden, herstellingsoorden, opvangcentra en ook beschermde woonvormen profiteerden op grote schaal van wat toen ‘indirecte financiering’ werd genoemd. Omdat aanspraak op bijstand een recht betrof, draaide Den Haag voor 90 procent van de kosten op, zonder zelf zeggenschap te hebben. Toen eind jaren zeventig een economische crisis aanzette tot een grote bezuinigingsgolf, maakte het ministerie van CRM – waar toen de bijstand onder viel – zich op om aan deze wijze van financiering een einde te maken. Maar verpleegkundige Hooijmans had toen al zijn zakken meer dan behoorlijk gevuld. Hij had zich in korte tijd ontpopt tot een voortvarende ondernemer. Middels ondoorzichtige juridische constructies kocht hij gebrekkige huizen die hij vervolgens voor een veel te hoge huur verhuurde aan de stichting Groenhoven waarvan hij directeur was. Ook verschillende diensten, zoals onderhoud, vervoer of inkoop van voedsel of huishoudelijke artikelen, werden voor veel geld verleend door zijn stichtingen en BV’s. Na verloop van vijf jaar omvatte de stichting 14 huizen voor in totaal 200 bewoners. Het was daarmee de grootste stichting die zich met psychiatrische tussenvoorzieningen (de voorlopers van beschermende woonvormen) bezig hield in de driehoek Utrecht Nijmegen en Eindhoven. Verzet vanuit medewerkers Ondertussen had de stichting 120 medewerkers in dienst die met zeer beperkte middelen weldegelijk probeerden goede zorg te verlenen. Gaandeweg kwamen de idealen van de medewerkers in botsing met de commerciële belangen van de oprichter. Zij bekritiseerden de ongestructureerde opvang voor zeer uiteenlopende bewoners. Op aangeven van de medewerkers richtte Groenhoven zich meer op ex-psychiatrische patiënten en bood meer structuur en gevarieerde activiteiten aan. De bewoners kregen inspraak en meer ruimte voor eigen regie. Dat de directeur louter uit was op persoonlijk gewin werd de medewerkers steeds duidelijker en door hun toedoen moesten hij en het bestuur van de stichting in 1978 het veld ruimen. Maar omdat hij eigenaar was van veel van de huizen heeft het nog lang geduurd voordat de stichting Groenhoven definitief van hem af was. Om de zorg te kunnen continueren trad een nieuw bestuur aan dat jaren bezig is geweest om een voortdurend dreigend faillissement af te wenden. Het was een grote opgave om het ingewikkelde web van stichtingen en BV’s te ontrafelen en nieuwe huisvesting te vinden. Maar met heel veel moeite lukte het onder aanvoering van een nieuwe directeur, Fons Wijers, om de bedrijfsvoering weer op orde te krijgen en de kwaliteit van de begeleiding te verbeteren. Gered door de RIBW-vorming Toen de overheid het initiatief name om RIBW’s tot stand te brengen en de Geneeskundige Hoofddinspectie met haar screening begon, behoorden de woonvoorzieningen van Groenhoven dankzij de inzet van Fons Wijers tot het “koren” en niet tot het “kaf”. Vervolgens werden in 1989 de woonvoorzieningen van de stichting verdeeld over vijf RIBW’s: Eindhoven, Nijmegen & Rivierenland, Tilburg, Den Bosch en Utrecht (5). Daarmee kwam een einde aan de stichting Groenhoven. Terug naar af? Met de komst van de RIBW’s waren beschermende woonvormen niet langer aantrekkelijk voor beunhazen. De RIBW’s kregen te maken met strakke regelgeving en toezicht vanuit de Inspectie op de RIBW’s. Daardoor was er niet langer sprake van financiële malversaties, onvoldoende governance en ontoereikende zorg bij beschermd of begeleid wonen. Deze strenge toezichtperiode was echter van betrekkelijk korte duur. In 2003 werden de teugels al weer losser. De kans op zorgfraude en malafide praktijken nam aanmerkelijk toe door flexibilisering van de AWBZ. De RIBW’s hadden niet langer het exclusieve recht op het bieden op beschermd en begeleid wonen. Ook andere organisaties, in marktjargon: nieuwe toetreders, zouden deze zorg moeten kunnen verlenen. Bovendien rekende de Inspectie gezondheidszorg het niet langer tot haar taak om intensief periodiek toezicht te houden op zorginstellingen. De decentralisatie van 2015 maakte de zaak zo nodig nog onoverzichtelijker. Want toen in dat kader de financiering over ging van de AWBZ naar de WMO bleken lang niet alle gemeenten in staat om adequaat toezicht te houden op de bedrijfsvoering en zorgverlening. Met als gevolg dat er nog steeds malafide praktijken ontstonden. Zo signaleert het eerder genoemde Informatie Knooppunt Zorgfraude. En daarmee lijkt de huidige situatie veel op die van vóór de RIBW-vorming met als voornaamste slachtoffer: mensen die toch al in een buitengewoon kwetsbare positie verkeren. |
|