NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
1897 Vereeniging Onderlinge Vrouwenbescherming
Gelijke rechten voor ongehuwde moeders en hun kinderen
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste
Een ongehuwde moeder werd in de negentiende eeuw (en nog lang daarna) gezien als een ‘gevallen vrouw’. Haar status was gelijk aan een prostituee. Als de vader het kind niet kon of wilde erkennen, zat de moeder met de schande. De kosten van de verzorging moest zij opbrengen – als de familie niet wilde bijspringen. In de jaren veertig van de negentiende eeuw ontstonden de eerste initiatieven op het gebied van ongehuwde moederzorg vanuit religieuze instellingen. De hulpverlening was filantropisch, religieus en moraliserend.

Marie de Koning, ongehuwde moeder en lid van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht (VvVK), kwam in 1894 op het idee om ongehuwde moeders op een andere manier te helpen. Zij pikte dat idee op uit een artikel over de Franse organisatie Mutualité Maternelle (Onderlinge Moederhulp), waar gehuwde en ongehuwde vrouwen zich konden verzekeren voor de kraamhulp en andere kosten. Zij diende een voorstel in bij de VvVK om niet alleen hulp te bieden, maar vrouwen ook onderling sterker te maken tegenover de wet. Het bestuur van de VvVK vond het een goed idee, maar een te zware taak voor de jonge vereniging die nog maar net opgericht was, ook in 1894.

Toch werkte Annette Versluys-Poelman, eén van de oprichtsters en presidente van de VvVK, het plan om voor dit doel een vereniging op te richten in haar naam uit, want Marie de Koning wilde – als ongehuwde moeder – anoniem blijven. Maar tegelijkertijd werkte Marie Rutgers-Hoitsema, ook een kopstuk van de feministische vrouwenbeweging en ook mede-oprichtster van de VvVK, in Rotterdam op eigen gelegenheid een voorstel uit. De oprichting kwam de eerste jaren niet van de grond omdat Versluys-Poelman en Rutgers-Hoitsema het niet eens konden worden over de grondslag van de vereniging. De eerste meende dat de geboden hulp niet-moraliserend moest zijn, terwijl Hoitsema een onderscheid wenste te maken tussen ’ontuchtige en zedelooze’ vrouwen en ’degenen die verleid waren’. Alleen de laatsten moesten volgens haar zonder veroordelende houding ondersteund worden.

Op 1 juli 1897 werd tenslotte de Vereeniging ‘Onderlinge Vrouwenbescherming’ in Rotterdam officieel opgericht door Annette Versluys-Poelman, Marie Rutgers-Hoitsema, dr. Jan Rutgers en vele andere feministen, onder andere Wilhelmina Drucker, Aletta Jacobs en Nellie van Kol. De oprichters maakten deel uit van de links-liberale vooruitstrevende, vrijzinnig denkende en hervormingsgezinde elite. Aletta Jacobs en het echtpaar Rutgers waren bovendien uitgesproken voorstanders van seksuele voorlichting, geboorteregeling en voorbehoedsmiddelen en actief als prominente leden van de Nieuw Malthusiaanse Bond, die zij al in 1881 hadden opgericht. Vanuit protestantse en katholieke kring werd hun streven fel bestreden.
Naast het verlenen van steun aan ongehuwde moeders, was het doel van de vereniging: zich inzetten voor de gelijkberechtiging van buitenechtelijke kinderen en kinderen die binnen een huwelijk waren geboren, “éénzelfde maatstaf van zedelijkheid voor mannen en vrouwen” en daaruit voortvloeiende gelijke verantwoordelijkheid voor de vader en de moeder van het kind. Niet lang daarna werd het wettelijk verbod op onderzoek naar het vaderschap (dat nog stamde uit de tijd van Napoleon) opgeheven. We kunnen rustig zeggen dat Onderlinge Vrouwenbescherming haar tijd ver vooruit was.

De afdeling Amsterdam van ‘Onderlinge Vrouwenbescherming’ opende op 1 juni 1905 het eerste tehuis voor ongehuwde moeders en hun kinderen. Hiervoor werd het pand Gerard Brandtstraat 16 te Amsterdam aangekocht. Het tehuis stond open voor ‘alle gezindten’. Dat was iets nieuws, want vergelijkbare instellingen hadden tot dan toe een uitgesproken protestants of katholiek stempel. De naam werd ‘Tehuis Annette’, als eerbetoon aan Annette Versluys-Poelman. Vrouwen werden niet alleen opgevangen, maar ook gestimuleerd om werk te zoeken en een zelfstandig bestaan op te bouwen. Hun kinderen hoefden ze daarvoor niet af te staan, die werden opgevangen als de moeder uit werken ging, waardoor een crèche ‘avant la lettre’ ontstond. In 1923 kocht de Amsterdamse afdeling ook het pand Middenweg 132 om daarin het Janna Kinderhuis te vestigen.

Op 1 maart 1930 werd de koepelorganisatie Nederlandse Federatie van Instellingen voor de Ongehuwde Moeder en haar Kind (FIOM) opgericht. ‘Onderlinge Vrouwenbescherming’ was vanaf de oprichting lid van de FIOM.

In de jaren zestig van de twintigste eeuw kwamen discussies op gang over de plaats van ongehuwde moederzorg binnen het maatschappelijk werk. De vier landelijke instellingen – Onderlinge Vrouwenbescherming, FIOM, Katholieke Centrale Vereniging voor hulpverlening aan niet-gehuwde Moeders (KCVM) en de Hendrik Pierson Vereniging (HPV) – gingen hierover gezamenlijk in overleg. De neutrale vereniging Onderlinge Vrouwenbescherming fuseerde op 1 januari 1971 met de katholieke vereniging KCVM tot de Centrale vereniging van Organisaties voor hulpverlening aan niet-gehuwde Moeders (COM). Uiteindelijk fuseerden de COM, FIOM en HPV – met in totaal 23 bureaus en 14 opvangcentra/tehuizen – op 1 juli 1975 tot één organisatie genaamd ‘Fiom, Nederlandse Vereniging van Organisaties voor Hulpverlening bij zwangerschap en alleenstaand ouderschap’. De tegenwoordige Fiom is een expertisecentrum voor ongewenste zwangerschap en afstammingsvragen.

Publicatiedatum: 03-09-2014
Datum laatste wijziging :01-03-2019
Auteur(s): Arlette Strijland,
Verwante vensters
Verder studeren
  • Heidi Offerman (2005), Andere tijden, andere meiden ...? 100 jaar hulp aan ongehuwde moeders. Amsterdam: SWP.
  • Ernest Hueting en Rob Neij (1990), Ongehuwde moederzorg in Nederland. Zutphen: Walburg Pers.
Literatuur
  • Ellen van den Heiligenberg (1996), Tegen wet en zeden: Onderlinge Vrouwenbescherming, zorg voor ongehuwde moeder en kind ten tijde van de eerste feministische golf (1894-1909).  Doctoraalscriptie geschiedenis, Universiteit Utrecht.
  • Externe link Janneke van Mens-Verhulst en Berteke Waaldijk (red.) (2008), Vrouwenhulpverlening 1975-2000: beweging in en rond de gezondheidszorg. Houten: Bohn Stafleu Van Loghem.
  • Tossy Pollmann, Raymond Schultz en Angeline van den Berg (red.) (1989), FIOM: hulpverlening met wortels in het verleden en visie op de toekomst. ’s-Hertogenbosch: Landelijke Vereniging Ambulante Fiom.
Aanvullend materiaal
  • PDF document Martha van Brink-Poort (1979), Aletta Jacobs AO-reeks, nr. 1754.
Links
Studieopdrachten Klik hier om de studieopdrachten te bekijken
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste