NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
Professionalisering van sociaal werk Mariël van Pelt, Rudi Roose, Marc Hoijtink, Marcel Spierts, Lisbeth Verharen (red)
Professionalisering van sociaal werk
Theorie, praktijk en debat in Nederland en Vlaanderen

Coutinho, Bussum, 2020
ISBN 978 90 469 0717 7
€ 29.50
Bestellen
eerste   vorige   overzicht   volgende   laatste

In een tijd dat het sociaal werk snel verandert en sociaal werkers meer moeten samenwerken met zowel beroepskrachten uit andere disciplines als vrijwilligers en burgerinitiatieven groeit de behoefte aan reflectie op de eigen professionaliteit van de sociaal werker. Tegelijk heeft de wetenschap niet stil gezeten en zijn de opleidingen verbreed. Daarom vonden de vijf samenstellers van deze bundel het de hoogste tijd voor een studieboek, dat expliciet gewijd is aan de professionalisering van het sociaal werk. Maar liefst 22 auteurs uit Nederland en Vlaanderen waren bereid om in internationale teams van twee, drie of vier schrijvers een of meerdere hoofdstukken voor hun rekening te nemen. Zelf tekende de redactie voor de inleidende en afsluitende hoofdstukken.

Theorie
Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel is meer theoretisch van aard en presenteert een aantal fundamentele kwesties rond professionalisering van het sociaal werk. Hoofdstuk twee geeft een eerste omschrijving van sociaal werk, uitgaand van de globale definitie uit 2014 met zijn aandacht voor mensenrechten en sociale rechtvaardigheid, schetst de historische ontwikkeling sinds het einde van de negentiende eeuw met een accent op het ontstaan van het beroep en noemt een aantal actuele ontwikkelingen die het sociaal werk onder druk zetten.
Hoofdstuk drie gaat in op wat een sociaal werker te bieden heeft, ofwel zijn professioneel kapitaal. De auteurs onderscheiden vijf kapitaalbronnen (persoonskapitaal, sociaal kapitaal, economisch kapitaal, cultureel kapitaal en besluitvormingskapitaal). Die gelden voor alle sociaal werkers, maar daarbinnen zijn wel grote variaties te zien. Werk je generalistisch of specialistisch? Welke plaats heb je in het spanningsveld tussen client en organisatie en met welk perspectief werk je?
Hoofdstuk vier presenteert een aantal wetenschappelijke benaderingen van professionalisering, ofwel het ontwikkelingsproces van beroep naar professie. Artsen, advocaten en notarissen vormen daarbij het ideaalbeeld van een professie. Eerst wordt een aantal klassieke benaderingen geschetst, zoals de functionalistische benadering van Parsons, de kenmerkenbenadering van Freidson en de machtsbenadering van Illich en Foucault. Ga je uit van de kenmerkenbenadering, dan moet je constateren, dat de sociaal werker nog lang niet de status van eigen professie heeft bereikt. In de actuele benadering van professionalisering is er meer oog voor de context waarin professies werkzaam zijn en de krachten die er op inwerken. In deze dynamische benadering is niet langer de vrijgevestigde professional het ideaalbeeld. Professionalisering kan plaats vinden op drie niveaus: individueel, in team of organisatie en collectief (als beroepsgroep).

Intermezzo
Om de overstap naar de praktijk te maken wordt in een intermezzo het actuele klimaat gepeild waarin het sociaal werk moet opereren. Trefwoorden zijn bijvoorbeeld: participatiesamenleving, decentralisaties, armoede. In een twistgesprek tussen twee journalisten en twee wetenschappers uit beide landen kwamen vervolgens vier thema’s ter sprake: politisering, polarisatie, leven in de schaduw en digitalisering.

Praktijk
Het tweede deel richt zich meer op de praktijk, zowel in Nederland als in Vlaanderen. In elk hoofdstuk komen zowel de overeenkomsten als de verschillen tussen beide landen aan bod. Hoofdstuk vijf brengt het krachtenveld in kaart, waarbinnen het sociaal werk moet functioneren. Je zou het een soort sociale kaart kunnen noemen met aandacht voor zes typen organisaties (gebruikers- of clientorganisaties, steunpunten en kennisplatforms, beroepsverenigingen, beroepsopleidingen, sociale partners, d.w.z. vakbonden- en werkgevers/sectororganisaties en de overheid). Hoofdstuk zes zoomt in op de rol van de opleidingen sociaal werk en de aandacht voor professionalisering in het curriculum, Hoofdstuk zeven presenteert drie typen kwaliteitsstrategieen (collectief als beroepsgroep, individueel als beroepsbeoefenaar en democratisch met clienten). Hoofdstuk acht houdt een pleidooi vor vier vormen van praktijkontwikkeling (case-based reasoning, social practice development, theoriegesturude evaluatie en de academische werkplaats). Hoofdstuk negen richt de aandacht op de rol van beroepsverenigingen bij de ontwikkeling van professionalisering. Het internationale perspectief van professionalisering komt in hoofdstuk tien aan bod. Het gaat dan niet alleen om het leren van ervaringen uit het buitenland of het samenwerken met collega’s uit andere landen, maar ook om sensitiviteit voor andere culturen in eigen land. In hoofdstukk elf staat de rol van theoretische kennis in het werk centraal. In hoofdstuk twaalf wordt de balans opgemaakt en worden enige rode lijnen getrokken door de verschillende hoofdstukken. De redactie pakt de drie niveaus van professionalisering uit hoofdstuk vier op en vult die in met bevindingen uit het tweede deel, geordend op de aspecten professionele identiteit, ontwikkeling en legitimatie & erkenning. Dat mondt uit in een pleidooi voor democratisch professionalisme. Als democratische professionals ondersteunen sociaal werkers mensen om hun problemen gezamenlijk op te lossen.

Beoordeling
Het boek geeft een actueel overzicht van theorie en praktijk met betrekking tot professionalisering van het sociaal werk. Online is er ook nog studiemateriaal bij dit boek beschikbaar in de vorm van verdiepingsmateriaal, interessante links en literatuurtips. De combinatie van Nederlandse en Vlaamse auteurs geeft een verrijking doordat andere thema’s naar voren komen, organisatievormen en invalshoeken. Dat onderschrijft de waarde van het internationale perspectief (hoofdstuk 10).
Af en toe worden ook wat historische lijntjes getrokken, en dat niet alleen in de historische excursen in hoofdstuk twee. Voorbeelden zijn het ontstaan van de beroepsverenigingen, zoals de Vereniging van Woningopzichteressen of de Nederlandse Bond van Maatschappelijk Werkers (p. 98-99 en 181-182), internationale uitwisseling en samenwerking (p. 196) en de methodische en wetenschappelijke onderbouwing van sociaal werk en het debat tussen Mary Richmond en Jane Addams (p. 216-219).
Enigszins kortzichtig is de constatering: “Bovendien: het sociaal werk kent een historische traditie in het samenwerken met vrijwilligers en vrijwillige initiatieven.” (p. 66) Dat kan nog wel wat scherper: historisch is het sociaal werk voortgekomen uit de vrijwillige inzet.

Jan Maasen

Beoordeling
Historische relevantie
● ● ○ ○ ○
Relevantie sociaal werk
● ● ● ● ●
Leesbaarheid
● ● ● ○ ○
Illustraties
● ○ ○ ○ ○


eerste   vorige   overzicht   volgende   laatste