Geld, geloof en goede vrienden  Laura van Hasselt
Geld, geloof en goede vrienden
Piet van Eeghen en de metamorfose van Amsterdam 1816-1889

320 pag - Balans, Amsterdam, 2023
ISBN 9789463822473
€ 27.50
Bestellen
    overzicht   volgende   laatste
Tekst: Sjoerd Karsten – recensie overgenomen van Biografisch Portaal

Toen de doopsgezinde koopman en filantroop Pieter van Eeghen in 1816 werd geboren, lag Amsterdam, eens een rijke en toonaangevende stad, er belabberd bij. De helft van de bevolking leefde op of onder de armoedegrens, het stadsbestuur – geplaagd door grote schulden – deed weinig voor haar inwoners. Daarom waren burgerinitiatieven van groot belang voor de ontwikkeling van Amsterdam. Welgestelde inwoners zoals Van Eeghen kwamen regelmatig bij elkaar om te zien hoe zij de stad vooruit konden brengen, wanneer het stadsbestuur niets deed.

Vlak voor zijn dood in 1889 kon Van Eeghen tevreden terugzien op wat hij door zijn religieuze bevlogenheid, invloed en vooral ook geld tot stand had gebracht. Hij had aan de wieg gestaan van het Vondelpark en het moderne Prinsengrachtziekenhuis. Door hem was een begin gemaakt met sociale woningbouw, opvang van ‘gevallen’ vrouwen (prostituees) en ‘verwilderde’ jongeren. Maar ook in cultureel opzicht was zijn rol van cruciaal belang geweest, zoals bij de totstandkoming van het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum.

Tot nu toe is zijn betekenis voor het nieuwe aanzien van Amsterdam onderbelicht gebleven, zeker in vergelijking met zijn tijdgenoot Samuel Sarphati die meer de publiciteit zocht. Daarin heeft Laura van Hasselt met haar vlot geschreven, mooie biografie verandering gebracht.

De jonge Van Eeghen
Piet van Eeghen roerde zich al op vroege leeftijd in de hoogste kringen van de hoofdstad, niet alleen op zakelijk, maar ook maatschappelijk gebied. Zo schoof hij als zesentwintigjarige zakenman aan bij een zeer select gezelschap van vooraanstaande heren die het plan hadden opgevat om de ziekenzorg in de stad te verbeteren. Aanvankelijk was hij nog alleen secretaris van de vereniging voor ziekenverpleging, maar later nam hij de leiding en bleef hij ruim een halve eeuw bestuurder van wat in eerste instantie bedoeld was als een vorm van wijkverpleging. Uit dat initiatief kwam later een eigen, modern ziekenhuis voort met goed opgeleide pleegzusters, die wel van protestantse huize moesten zijn. Dat bracht een grote verandering teweeg in de gezondheidszorg in de stad, die tot die tijd alleen twee gemeentelijke ziekenhuizen kende, eerder sterfhuizen voor de armen dan plekken waar de mensen beter werden.
Van Eeghen kwam uit een rijke familie en stond na de dood van zijn vader in 1847 samen met zijn neef langdurig aan het hoofd van een succesvol handelshuis. Maar wat maakte hem zo maatschappelijk betrokken? Liefdadigheid was niet ongebruikelijk onder rijke Amsterdammers. Ook zijn vader had in verschillende liefdadigheidsbesturen gezeten, maar bij Piet was er meer aan de hand. Het ging hem niet alleen om ‘goed te doen’, maar zijn streven was ook om de stad beter en mooier te maken. Hij was een man met een missie. Die gedrevenheid kwam allereerst voort uit zijn geloof. Hij was doopsgezind, een overwegend deftige vorm van protestantisme. In zijn zeer uitvoerige belijdenis, die hij reeds als tiener schreef, legde hij vooral de nadruk op de christelijke naastenliefde: ‘Alle dingen die gij wilt dat anderen u doen, doet hen ook alzoo.” Hij wilde het lot van andere mensen actief te verbeteren.

Rivaliteit
Van Eeghen werd niet alleen gedreven door zijn doopsgezinde protestantisme, maar hij had ook andere motieven. Als geboren Amsterdammer was hij trots op zijn stad en hij kon het verval slecht verdragen. Rivaliteit met andere steden was een belangrijke drijfveer bij zijn particuliere initiatieven. Rotterdam had bijvoorbeeld een modern ziekenhuis, dat door steun van het stadsbestuur tot stand was gekomen. Reden genoeg voor hem en andere rijke Amsterdammers om te streven naar een nog moderner ziekenhuis. Dat ziekenhuis aan de Prinsengracht was, anders dan het Rotterdamse, een zuiver particuliere onderneming. Daarmee omzeilden de initiatiefnemers eindeloze debatten in de gemeenteraad, die in de negentiende eeuw om politieke en financiële redenen erg terughoudend was met overheidsinterventie.
Jaloezie speelde ook een rol bij de aanleg van het Vondelpark en de bouw van de grote, stedelijke musea. Bijna elke bekende stad in binnen- en buitenland had een gezichtsbepalend park en museum. Reden voor Van Eeghen, die op zijn vele reizen inspiratie had opgedaan, om ook zoiets na te streven. Bij de bouw van het Rijksmuseum lukte dat maar ten dele. Daar moest uiteindelijk het Rijk met geld over de brug komen, hetgeen later in de naam tot uitdrukking kwam.
Rivaliteit met andere geloofsrichtingen hielp soms ook bij de fondsenwerving. Bij het Prinsengrachtziekenhuis ging het erom om katholieke initiatieven op het terrein van de gezondheidszorg voor te zijn. In het geval van het Vondelpark concurreerde Van Eeghen met een andere beroemde stadshervormer, de Joodse arts Samuel Sarphati. Die was van plan om in de buurt van zijn imposante Paleis voor Volksvlijt een nieuwe wijk en ook een mooi park aan te leggen. Sarphati had al een bouwconcessie van de gemeente. Toch slaagden Van Eeghen en zijn rijke vrienden om hem voor te blijven, door eerst de grond te kopen waarop het Vondelpark en de aanpalende chique wijk gebouwd kon worden. Pas daarna kwamen zij met hun plannen naar buiten.
Het patroon bij de projecten die Van Eeghen ondernam was steeds hetzelfde. Eerst startte hij in een kleine besloten kring een initiatief, wist door zijn grote netwerk veel geld op te halen, vergat niet lokale bestuurders (de burgemeester was zijn schoonvader) in ieder geval in naam bij zijn plannen te betrekken, maar hield uiteindelijk de regie over de uitvoering in eigen hand. Tevens zorgde hij ervoor dat de projecten zichzelf konden bedruipen. Winst was niet het streven, maar de initiatiefnemers moesten er ook niet slechter van worden.
Sociale woningbouw en verbeterde ziekenzorg zorgden voor een fysiek gezonder arbeiders die daardoor productiever werden. Ook een zondagse wandeling door het Vondelpark droeg daaraan bij. Aandacht voor gevallen vrouwen en verwilderde jongeren paste geheel in het burgerlijk beschavingsoffensief in de negentiende eeuw om het volk te verheffen.

Einde van een tijdperk
Toen Piet van Eeghen zijn vader in de firma Van Eeghen & Co opvolgde, stond het handelshuis er heel goed voor. In de loop van de eeuw verdiende de firma veel in de koloniën en daardoor werd Van Eeghen steeds rijker. Gezien zijn sociale status werd hij lid van Felix Meritis, het bekende genootschap voor wetenschap. Het pand van het genootschap was een was de belangrijkste ontmoetingsplekken in de stad, waar de heren ‘onder ons’ van alles bespraken, ook zakelijk. Joden, hoe rijk ook, waren overigens niet welkom bij dit ‘verlicht genootschap’. Verder was de Amsterdamse beurs natuurlijk ook een plek waar Van Eeghen een vis in het water was en veel van zijn contacten opdeed.
Aanvankelijk hadden doopsgezinden, net als de joden en katholieken, geen toegang tot het stadbestuur. Dat veranderde in 1795 en langzamerhand drongen ook zij in die gremia door. In 1842 werd zijn oom en latere schoonvader Pieter Huidekoper de eerste doopsgezinde burgemeester van de stad. Zijn goede contacten en groeiende rijkdom maakten Van Eeghen een machtig man in de hoofdstad. Hij opereerde vooral op de achtergrond en was bereid in ieder burgerinitiatief persoonlijk veel geld en tijd te investeren.
Zijn overlijden markeerde een einde van een tijdperk waarin een klein aantal deftige families het in Amsterdam voor het zeggen hadden. Van Eeghen stond symbool voor een elitaire, informele bestuurscultuur, die al tijdens zijn leven vervangen werd door een actievere rol van de overheid. De progressieve liberalen en nog later de sociaaldemocraten deden tegen het einde van de negentiende eeuw hun intrede in de raad en ook het stadsbestuur. Wethouders als Willem Treub en later Floor Wibaut vervulden een sleutelrol bij het intensiveren van het overheidsingrijpen. Daarom is de naam van de laatstgenoemde meer verbonden geraakt met de sociale woningbouw in de stad dan die van Van Eeghen.

De grote verdienste van Laura van Hasselt is dat zij een helder inzicht geeft in de doorslaggevende rol van Piet van Eeghen en zijn wijze van opereren bij het begin van de sociale woningbouw, de moderne ziekenzorg en andere maatschappelijke projecten in Amsterdam. Nog steeds zijn de bijdragen van deze bijzondere man aan de natuur en luister van de stad, zoals het Vondelpark, het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum te bewonderen. Met deze prachtige biografie, met oog voor detail en ook humor, krijgen we niet alleen een goed beeld van de man achter de totstandkoming van al deze verworvenheden, maar ook van de stad in deze belangrijke periode van herstel.





    overzicht   volgende   laatste