NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
The social worker speaks David Burnham
The social worker speaks
A history of social workers through the twentieth century

Ashgate, Farnham, 2012
ISBN 978-1- 4094-3639-6 (hardback)
€ 86.00
Bestellen
eerste   vorige   overzicht   volgende   laatste
In The Social Worker Speaks heeft David Burnham een specifieke geschiedschrijving van het sociaal werk neergezet. Niet zoals we dat gewend zijn, via een verhaal van instellingen en leidende figuren. Hij koos ervoor om werkers zelf aan het woord te laten. En alleen daarom al is deze publicatie waardevol, tegelijk ook inspirerend én uitdagend.
Op grond van drie brongebieden heeft hij zijn gedetailleerde geschiedenis van het Engelse sociaal werk vanaf de 19de eeuw uitgetekend: de bestaande literatuur, waaronder ook romans of verhalen van sociaal werkers; materiaal uit het publiek archief van Bolton en interviews met zo’n 70 werkers over heel Engeland.
Op grond van de Engelse ontwikkeling van vrijwilligerswerk, charitatief werk, overheidsbemoeienis, opbouw en terugval van de welvaartsstaat zijn er periodes afgebakend. Sommige ervan zijn dubbel doorgelicht a.g.v. specifieke ontwikkelingen. Periodes zijn 1904-1914, 1914-193(9), 1939-1948, 1948-1971, 1971-1979, 1980-1989.

Het is uiteraard een typisch Engels verhaal, maar toch met veel herkenning.
Het prille begin met vrijwillig engagement van vrouwen uit de burgerij naast de ‘guardians’ van de ook bij ons ondertussen goed bekende Charity Organisation Society. Daar heeft de Canon Sociaal Werk voor gezorgd.
Nieuwer zijn de verhalen van hoe Engelse hulpverleners in de Grote Oorlog (1914-1918) zich engageerden, rechtstreeks en onrechtstreeks. Rechtstreeks werd er bijgesprongen om de nood in het land te lenigen, onrechtstreeks door zorg te besteden aan de bijzondere vorm van arbeid die de oorlogsindustrie meebracht. Vooral jonge vrouwen kregen werk in de munitiefabrieken en dat stimuleerde om ‘welfare officers’ in te schakelen, zelf ook jonge vrouwen. Hier ligt het begin van wat zich later breder als ‘bedrijfsmaatschappelijk werk zal openplooien. Pionier hier was de scheikundige bedrijfsleider Jesse Boot, die Clara Heath inschakelde (trouwens reeds vanaf het einde van de 19de eeuw!) om zieke werknemers thuis te bezoeken. De echte aanzet kwam via Eleanor Kelly die in Amerika was opgeleid als sociaal werkster en vanaf 1911 het eigenlijk werk startte (48). Dat hield in: eerste hulp verzekeren, crèche opzetten, zorgen voor specifieke noden van de vrouwelijke werknemers.

In de jaren twintig worden huisvesting en armoede als problemen centraal gesteld. M.n. armoede krijgt een andere benadering. Vroeger werd de arme zelf gezien als ‘tekortschietend’, a.g.v. eigen zwakte en onvermogen. Armoede was iets wat ze zichzelf aandeden! Nu verschuift het beeld naar de arme als het slachtoffer van werkloosheid. Andere probleembenadering door andere, jongere sociaal werksters… Een ander type: niet meer ‘a social work type (with) around her waist a black elastic band from which were suspended note book, waterproof galoshes and other essentials’, het type van de ‘true battleaxe’ (=een echte kenau).

Als prototype van de nieuwe stijl geldt Eileen Younghusband, later ook internationaal bekend, die in de jaren twintig niet het pad volgde dat haar rijke Victoriaanse moeder voor haar had uitgestippeld. Trouwens ook niet dat van haar vader die een eminent ontdekkingsreiziger was. Ze ging niet helemaal klasseconform in aan settlement wonen - dat mocht pas nadat ze thuis verzekerd had, dat ze daar een eigen dienstmeisje zou krijgen - en van daaruit een levenslang engagement als zelfstandige hulpverlenende vrouw, uitbouwde.

In dat interbellum groeit het Engelse sociaal werk uit door vormen van specialisatie waarvan één van de eerste het ‘medisch sociaal werk’ is of de zgn. ‘almoners’ en het begin van psychiatrisch sociaal werk (met vraag aan Lord Beveridge – die van de Welfare State – om in de London School of Economics, die toen een opleiding sociaal werk organiseerde, een cursus mentale hygiëne in het curriculum in te voeren).

In de jaren dertig start het zelfbewustzijn van werkers. Dat wordt zichtbaar op het moment dat ziekenhuiswerkers, psychiatrische sociale werker en probatie ambtenaren zichzelf gaan herkennen als behorend tot eenzelfde beroepsgroep en de British Federation of Social Workers starten (eind 1935).
Maar de ‘old school’ was nog niet verdwenen! Zo kreeg een beginnende sociaal werkster de raad om “wearing washable clothes. Jersey suits are very uselful. Children might be sick on you”, maar “these women worked their socks off, night and day. They were old school, didn’t moan, but expected you to be available at all times” (112).

Na de Tweede Wereldoorlog verandert het accent in het Engelse sociaal werk: van de vroegere specialisatie wordt nu afgeweken naar een ‘generic’ social work. Younghusband krijgt ook de opdracht om de opleiding (hoofdzakelijk aan universiteiten) en het hele werk in kaart te brengen (1947, 1951, 1959). En het sociaal werk ontwikkelt een (vernieuwde) theoretische ruggengraat: “we were Freudian and Biestek trained” (120). Opleiding is voor de meesten echter niet de echte toegang – gekleurd als ze in de jaren zestig is door allerlei psychotherapeutische accenten – tot de praktijk, wel de stages (placements). Hier dus geen ander verhaal dan wat ook bij ons zou kunnen worden opgetekend. Ook herkenbaar, maar in Engeland nog iets meer voor de hand liggend, is de klassenspanning tussen cliënten en werkers. De praktijk drijft sterk op ‘informal methods or contacts’ (=netwerken). In die tijd straalt men ook zekerheid en professionele trots uit (129) met onderlinge verbinding (colleagues… it was like a big family) (130).

Vanaf de jaren zeventig krijgen we andere geluiden: andere probleemgebieden: immigratie, armoede, jeugdcriminaliteit en nieuwe antwoorden. Zeker de installatie van lokale overkoepelende sociale diensten als ‘Social Services Departement’ zou voor de komende decennia het Engelse sociale landschap ingrijpend bepalen (Seebohn report, 1968). En inzichten van werkers gingen ook onder de kritische tijdsgeest verschuiven. Enerzijds bleef het basis sociaal werk adagium: “My approach was to use my resources to help people use their resources, so I had to make sure people learned from me how they could help themselves”. Anderzijds kwam het radicaal sociaal werk opzetten: links, antiracistisch, feministisch, en alle problemen waren structureel.

In de jaren zeventig werden werkers overspoeld door modieuze tendenzen en literatuur. Vroeger werden ze geleid door hun leraren, nu door auteurs als Minuchin (family therapy), Tom Douglas (groupwork), Carl Rogers (client centered couselling) (150) maar voor werkers was dit soms pure “theory crap… none of it helped you through the day.” Met de spanning tussen care en control.

De beeldvorming van sociaal werkers kreeg deuken: “social worker driving a Citroen 2CV” … lumped in the same box as hippies: … in a ethnic print dress “floppy, shambolic…. Obsolete and suffocatingly ubiquitous (155). En het werd er door de feiten niet beter op.

In de jaren tachtig was er sprake van weinig structuur maar wel veel enthousiasme. Dat beeld werd door de buitenwereld zwaar uitvergroot op het moment dat nagalm van het eerste ‘schandaal’ in de media bleef doorklinken. In 1973 werd het acht jaar oude meisje Maria Colwell, dat in de kinderzorg zat, door haar stiefvader doodgeslagen. Problemen van kindermishandeling, seksueel geweld, armoede en racisme en daartegenover de als zwak ervaren professionaliteit van sociaal werkers zou voor tijden de praktijk belasten.

Dit boek is een werk vol details, uitspraken, sfeerbeelden gestoeld op hoofdzakelijk orale geschiedenis. Mooi is ook hoe gelijkenissen zichtbaar worden tussen werkers daar en hier op ‘het continent’. Hoe wij allemaal bepaald zijn door dezelfde tijdsomstandigheden en dezelfde inhoudelijke inspiratie…
Dit is een krachtig overzicht van de praktijk van sociaal werkers dat om navolging vraagt bij ons. Wie neemt de uitdaging aan? Wie zorgt ervoor dat de mondelinge geschiedenis steunend op de directe herinnering van sociaal werkers wordt opgetekend en ‘ingelijst’? De arbeid van David Burnham moet voldoende inspirerend zijn om in Vlaanderen en Nederland eenzelfde weg op te gaan.

Wim Verzelen december 2012


Speciale aandacht voor (wellicht overbodige) signaal dat dit een Engelstalige publicatie is.

Beoordeling redactie:
eerste   vorige   overzicht   volgende   laatste