NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
1975 Bob van Amerongen begint als preventiewerker
Preventie van misbruik en verslaving
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste
In 1975 werd Bob van Amerongen (1924-2014) aangesteld als hoofd van de afdeling Preventie van de FZA, de federatie van de instellingen voor alcohol en drugs. Bob, bekend als verzetsheld en als een van de karakters in De Avonden van Gerard Reve, was classicus. Dat hij in de verslavingszorg verzeild raakte had alles te maken met zijn persoonlijke geschiedenis: in 1973 overleed zijn pleegzoon door druggebruik. Deze ingrijpende gebeurtenis motiveerde hem om vanaf dat moment zijn werkzame leven te besteden aan de preventie van het gebruik of misbruik van alcohol en drugs.

Bob en heel snel ook Cees Goos (1941) en Wim van Dalen (1948) waren op het vlak van de preventie pioniers. Het was hun taak de Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs (CAD’s) te interesseren voor dit onderwerp. Het hielp mee dat, mede als resultaat van een actieve lobby van de FZA bij het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC), in 1979 de subsidieregeling van de CAD’s zodanig was gewijzigd dat er preventiewerkers konden worden aangesteld. Op dit moment zijn er bijna 240 preventiewerkers (inclusief veldwerkers) actief.

De CAD’s waren niet echt genegen om de focus te richten op preventie, maar onder druk van de overheid kwam er toch veel tot stand. Landelijk werd er veel aandacht besteed aan voorlichtingscampagnes, zoals de SIRE-campagne ‘Wat iedereen over drugs zou moeten weten’, het project Alcohol, Voorlichting en Preventie (AVP, onder leiding van het ministerie van WVC, later VWS) en het project De gezonde school en genotmiddelen (organisatie: Trimbos-instituut).

Er werd in het begin vaak wat schamper gesproken over de drankbestrijders uit de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw. Dat was onterecht. De organisaties van drankbestrijders waren zeer succesvol geweest: tussen 1890 en 1930 daalde de consumptie van alcohol met 75 procent.

De overheid was hierin slechts volgend. Het succes kwam voort uit een combinatie van op individuele zelfbeheersing gerichte activiteiten, het bestrijden van armoede en het bevorderen van sociale verheffing, en het afdwingen van overheidsmaatregelen, zoals de Drankwet van 1881 (en telkens herzieningen daarvan), verboden op het gebied van de vestiging van cafés en maatregelen op het gebied van het burgerlijk en strafrecht. Na de Tweede Wereldoorlog heerste er een sterk gevoel dat de samenleving het ook zonder dwang, drang en sociale normen kon stellen. De drankbestrijders werden als betuttelend ervaren.

De landelijke overheid heeft vooral op het gebied van drugs sterk ingezet op preventie. In zekere zin waren sinds de jaren zeventig het voorkomen van schade (harm reduction) en het verhinderen van sociale ontsporingen het belangrijkste doel van het beleid. In ieder geval belangrijker dan het nastreven van allerlei strafrechtelijke doelen. De overheid wilde voorkomen dat gebruikers vanwege hun gebruik stap voor stap in een slechtere positie zouden geraken. Deze genuanceerde, preventieve benadering is (naast overlastpreventie) sindsdien het hoofdkenmerk geweest van het Nederlandse drugsbeleid.

Vanaf de jaren tachtig werd, gestimuleerd vanuit de overheid, een reeks activiteiten opgezet voor de preventie van aids. Zodra duidelijk werd dat het virus (hiv) zich kon verspreiden door seksuele en bloedcontacten, werden voorzieningen getroffen ten behoeve van injecterende druggebruikers. Men wilde de verspreiding van de ziekte onder deze groep verhinderen. De drugshulpverleningsinstellingen werden onder druk gezet om vuile spuiten om te ruilen voor schone, voorlichting te geven over veilig druggebruik, condooms te verstrekken en hun behandeldoel, veelal gericht op abstinentie, te herzien. Het accent werd op methadononderhoudsprogramma’s gelegd, met wat heette ‘contactonderhoudende begeleiding’.

Midden jaren negentig werd het drugsbeleid er onder andere op gericht om nieuwe risicogroepen in een vroeg stadium te benaderen. Lokaal moesten preventiewerkers meer oog krijgen voor sociale achterstandssituaties. Het betekende samenwerking met jeugdhulpverlening (rondom zwerfjongeren, spijbelaars en allochtone en autochtone randgroepjongeren). Ook werd opgeroepen tot het ontwikkelen van nieuwe strategieën, zoals rondom het gebruik van designerdrugs (xtc, en varianten daarvan). Verder werd er veel aandacht besteed aan een verbetering van de informatievoorziening, zodat er snel op lokale misstanden kon worden ingegrepen. Een voorbeeld hiervan is de oprichting (1993) van het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) dat voor consumenten pillen testte.

Sindsdien zijn er publiekscampagnes geweest met betrekking tot cannabis (zoals de campagne ‘Je bent niet gek als je niet blowt’) en xtc, en een meerjarige landelijke campagne: ‘Drugs, laat je niks wijsmaken’. Naast deze op het publiek gerichte campagnes zijn er ook allerlei bestuurlijke maatregelen getroffen tegen overlast van coffeeshops of de verkoop van drugs in de openbare ruimte. Verder kwamen er maatregelen gericht tegen de productie, handel en distributie van (synthetische) drugs.

Op het vlak van de alcoholpreventie is het ogenschijnlijk wat rustiger geweest. Maar ook hier is er veel gebeurd, in het bijzonder door de aanscherping van de Drank- en Horecawet in 2013. Er zijn maatregelen getroffen die in het bijzonder het gebruik van alcohol door jongeren tegengaan – belangrijk was een leeftijdsverhoging bij de verkoop van alcohol van zestien naar achttien jaar. De naleving daarvan is echter nog steeds een groot probleem. Een van de pioniers uit de tijd van de FZA, Wim van Dalen (1948), heeft er met zijn organisatie STAP (Stichting Alcohol Preventie) een dagtaak aan om de overheid bij de les te houden. De STAP is overigens voortgekomen uit een van de restanten van de vooroorlogse drankbestrijding. In zoverre is ook hier sprake van continuïteit. Recent is er ook meer aandacht gekomen voor ‘selectieve preventie’ gericht op risicogroepen als leerlingen in het vbmo, of ‘geïndiceerde preventie’ voor jongeren van 14-24 jaar die in de problemen dreigen te raken door middelengebruik, gokken of gamen (bijvoorbeeld Moti-4).

Opmerkelijk is overigens dat de verslavingszorg geen aandeel heeft gehad in de uiteindelijk succesvol gebleken campagnes tegen roken die al tientallen jaren worden gevoerd. Op dit terrein heeft deze sector het laten afweten.

Publicatiedatum: 25-05-2016
Datum laatste wijziging :14-05-2019
Auteur(s): Jaap van der Stel,
Literatuur
  • Amerongen, R. van (red.) (1979), Min of meer alcohol; vijf opstellen over het alcoholprobleem. Alphen aan den Rijn: Samsom.
  • PDF document Bovens, R. (2010), De preventiewerker centraal. Een bijdrage aan de ontwikkeling van de verslavingspreventie. Zwolle: Windesheim.
  • Buisman, W.R. & Stel, J.C. van der (red.) (1992), Drugspreventie; achtergronden, praktijk en toekomst. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
  • FZA, afd. Voorlichting en Preventie (1984), Van zorg naar voorzorg. Een nota over de preventie van alcohol- en drugsproblemen, toegespitst op de mogelijkheden van de alcohol- en drugszorg. Bilthoven: FZA.
  • Stel, J.C. van der & Buisman, W.R. (red.) (1988), Alcoholpreventie; achtergronden, praktijk en beleid.  Alphen aan den Rijn: Samsom.
  • Stel, J. van der (2012), ' Succes drankbestrijding komt niet meer terug',  in: TSG, nr. 90, pp. 453-457.
Aanvullend materiaal
Links
Video

YouTube, 17 aug. 2013 | De campagne 'Do you know, do you care' richt zich op jongeren van vijftien tot vijfentwintig jaar. In deze spot maakt een meisje het uit met haar vriend. De spot maakt onderdeel uit van de landelijke campagne 'Drank maakt meer kapot dan je lief is' van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die is gestart in 1986. Het doel is gezondheidsrisico's en maatschappelijke problemen door misbruik van alcohol te voorkomen.

eerste   vorige   homepage   volgende   laatste