Catharina Th. Bakker De lijfarts van de koning Het avontuurlijke leven van Franz Joseph Harbaur Walburg Pers, Zutphen, 2020 ISBN 9789462493186 € 29.99 Bestellen |
||||||||||
De koning uit de titel is bij veel Nederlanders en Belgen
bekend: koning Willem I der Nederlanden. De lijfarts is
dat nauwelijks. Dat is niet verwonderlijk. Franz Joseph
Harbaur (1776-1824) heeft nog geen negen jaar van zijn
leven in de Nederlanden gewerkt en stond bekend als ‘de
Duitser’. Die aanduiding past beter, maar is ook niet
helemaal adequaat. Hij is geboren in de Elzas, nu eens
Frans gebied, dan weer Duits. Hij is een typische
grensganger. Ruimtelijk: hij studeert en werkt even
makkelijk in Duits gebied als onder Frans bewind of in de
Nederlanden. Temporeel: hij leeft op het breukvlak van
twee eeuwen, met het einde van het ancien regime, de
woelingen van de Franse Revolutie, het geweld van de
Napoleontische oorlogen en de opkomst van de natiestaten.
Cultureel: de doorwerking van de Verlichting en een meer
emprisch-wetenschappelijke benadering van de geneeskunde.
Sociaal: Harbaur is geboren als zoon van een eenvoudige
plattelandschirurgijn, maar verkeert geregeld met de
groten van zijn tijd en weet op te klimmen tot lijfarts
van koning Willem I en Inspecteur-generaal van de
Geneeskundige Dienst des Rijks. Zonder een echt geleerde
te zijn is hij ook nog een tijdje hoogleraar en zelfs
rector magnificus van de universiteit van Leuven. Opbouw boek De ondertitel is niet overdreven: het levensverhaal ís avontuurlijk. Bij sommige mensen is de werkelijkheid fantastischer dan fictie en Harbaur behoort daar zeker toe. Catharina Th. Bakker is er in geslaagd een boeiende biografie te schrijven en dat over iemand, die zelf relatief weinig schriftelijke bronnen heeft nagelaten. Maar zijn persoonlijkheid en toewijding als dokter moeten veel indruk hebben gemaakt op zijn omgeving. Zo weinig materiaal van hemzelf is bewaard gebleven, zo veel sporen heeft hij nagelaten in de brieven en dagboeken van beroemde schrijvers, artsen, politici en mensen van adel. Bakker meent zelfs dat een romanfiguur uit Tolstoj’s Oorlog en Vrede gemodelleerd is naar Harbaur (p. 196). Door nauwgezet archiefonderzoek op de vele plaatsen, waar Harbaur verbleven heeft, weet zij een groot deel van zijn leven in te vullen en de kringen te schetsen waarin hij zich begaf. Daarmee biedt het boek niet alleen een biografie maar ook een cultuurschets van een boeiende periode in de Europese geschiedenis. Bakker beschrijft Harbaur’s leven in elf hoofdstukken rond telkens een andere hoofdverblijfplaats en functie. Zo maakt de lezer onder meer kennis met zijn jeugd in de Elzas, zijn studie geneeskunde in Würzburg en Jena, zijn werk als beginnend arts in Parijs, zijn eerste periode als lijfarts van prins Willem Frederik, onze latere koning Willem I, in Fulda, zijn verblijf in Parijs, St. Petersburg en weer Parijs om te eindigen in de Nederlanden. Vanaf 1815 was hij naast lijfarts van koning Willem I ook actief in verschillende overheidsfuncties om met name in de Zuidelijke Nederlanden de gezondheidkundige dienst op te zetten. Geneeskunde Een onderstroom in het boek wordt gevormd door de geschiedenis van de geneeskunde. Hoewel Harbaur van tamelijk eenvoudige komaf was, werd hij opgeleid door gerenommeerde artsen met een meer wetenschappelijke en empirische aanpak dan daarvoor gebruikelijk. Dat leidde ook later tot allerlei botsingen met collega’s van de oude stempel. Zowel in Fulda als later in Leuven ontving hij de opdracht om een nieuw ziekenhuis op te zetten. De nieuwe gezondheidkundige inzichten vertaalden zich ook in een andere inrichting van het gebouw. Kenden de oude gasthuizen vooral grote slaapzalen, waar alle patiënten door elkaar heen verpleegd werden, Harbaur is een voorstander van kleinere zalen voor patiënten met dezelfde kwalen, waar meer aandacht aan genezing kan worden besteed. Een andere kwestie die met enige regelmaat in zijn loopbaan terugkomt, is de bestrijding van de pokken. In zijn tijd was die ziekte een van de grootste doodsoorzaken voor kinderen. Maar ook kwam de koepokinenting op. In 1822/23 was hij betrokken bij de bestrijding van een grote epidemie in Amsterdam. Gezondheidszorg en armenzorg Interessant voor de Canon sociaal werk zijn ook enige passages over de gezondheidszorg en armenzorg in Parijs (p. 92-98). Eind achttiende eeuw was die gestoeld op liefdadigheid en werd met name uitgevoerd door religieuzen. De aanhangers van de Franse Revolutie moesten daar niets van hebben. Zij waren voorstanders van een armenzorg op basis van rechten, uitgevoerd door de staat. Voor dat model valt veel te zeggen, maar voor de invoering bleek meer nodig dan een decreet. Om de staatszorg te kunnen financieren, werden de kerkelijke goederen geconfisqueerd. Daarnaast werden in 1792 de religieuzen uit hun kloosters verjaagd. Ze mochten nog wel verplegen, maar niet als religieus. Die maatregelen leidden tot grote chaos. Niet alleen verdwenen de handjes aan het bed, maar ook de financiën schoten tekort. De religieuzen waren goedkope krachten geweest en hadden in het verleden ook een eigen geldstroom meegebracht voor de financiering van de liefdadigheidsinstellingen (aalmoezen, legaten e.d.). De gestichten raakten overvol, alle soorten hulpbehoevenden lagen door elkaar, gezonde, maar invalide mensen, werden ongeneeslijk ziek en veel artsen waren onbekwaam. Ook Harbauer was dat opgevallen, blijkt uit een brief aan Schiller: “de ziekeninrichtingen worden op een dilettantische manier geëxploiteerd. De beste gebouwen en rijkste fondsen worden gebruikt voor het doden van mensen.” Als vervolgens ook nog een groot aantal artsen sneuvelt in het leger, is dat een grote stimulans om de opleiding tot geneeskundige anders en beter op te zetten. Beoordeling Bakker heeft een aanbevelenswaardig boek geschreven over een onbekend, maar intrigerend persoon. Al lezend krijg je meer inzicht in een tijd, die anders is dan de onze. Natie speelde nog nauwelijks een rol. Harbauer trad net zo makkelijk in dienst van een Duitse als een Franse of Nederlandse werkgever. Zijn loyaliteit lag meer bij zijn eigen familie of de persoon bij wie hij in dienst was dan bij een regime. Voor zijn opdrachtgevers liep hij het vuur uit zijn sloffen. Bijna letterlijk: er werd van hem gezegd, dat hij liever 100 kilometer liep om iemand te ontmoeten dan dat hij een brief schreef. Vanwaar die toewijding? Aan het eind van haar boek citeert Bakker een Syrische vluchteling: “Als vluchteling moet je tien keer meer doen, alleen al door je naam. Dat is de menselijke natuur, dat je anders naar een buitenstaander kijkt.” Harbauer was als grensganger ook zo’n buitenstaander. Hoewel hij veel in hogere culturele kringen verbleef, zou hij hoezeer hij ook zijn best deed daar nooit echt toe gaan behoren. Daar ligt ook een reden, dat hij na zijn dood weer snel in vergetelheid is geraakt. Jan Maasen
|
||||||||||