Arnon Grunberg De vluchteling, de grenswacht en de rijke Jood Pluim / de Groene Amsterdammer, Amsterdam, 2023 ISBN 9789493304048 € 22.99 Bestellen |
|
Als een kunstenaar inzoomt op de dagelijkse realiteit van mensenlevens in plaats van te drijven op archieven, herinnering of fantasie kan hij of zij meer zeggen dan menig wetenschapper die onderzoek doet. In ’De vluchteling,de grenswacht en de rijke jood’ neemt Arnon Grunberg de lezer mee naar Georgië, Oekraïne, Polen en dichterbij naar Ter Apel en naar staatssecretaris Eric van der Burg met het doel de contouren van de vluchtelingenproblematiek in beeld te brengen. Geen vluchteling is gelijk. De Moskouse intelligentsia die in 2022 om mobilisatie naar het front in Oekraïne te ontlopen naar Georgië verhuisde voelt zich geen vluchteling. Met geld en connecties kom je niet in een vluchtelingenkamp. Kom je daar wel terecht dan ben je er echt een. Dan waakt de overheid over jouw naakte bestaan en houdt je ver van het goede leven. Het wordt wachten, wachten en men bejegent je met mechanisch mededogen dan wel mechanische afkeer. Grunberg spreekt van een humanistische noodtoestand: in theorie zijn we gastvrij, in de praktijk willen we het leed van mensen niet zien. De bureaucratie sorteert als een soort trechter mensen op hun verhalen. Zijn die al dan niet geloofwaardig? Er is een soort ’game’ ontstaan van registratie, opvang, gehoor, nader gehoor, en beslissing. De laatste betekent integratie of illegaliteit, of uitstel daarvan door juridisch verzet. Soms verdwijnt de vluchteling, al dan niet na detentie, om de hele cyclus later opnieuw in gang te zetten. Grunberg noemt de ’echte vluchteling’ , die door en door zielig is, een mythe. Hij mocht met de IND gehoren meemaken en kon aan sommige verhalen geen touw vastknopen, terwijl juist hij gespecialiseerd is in verhalen. Hij geeft de IND-er naast hem te kennen dat hij betrokkene geen status zou toekennen. Tegelijk hoopt hij dat betrokkene niet wordt uitgezet en hier een leven in de illegaliteit opbouwt. Hij maakt dus geen keuze in de ’ethische denkoefening’ van het nader gehoor, blijft hangen tussen mededogen en afkeer. Het asielbedrijf blijkt een game met perverse prikkels. Hij interviewt een cynische Nederlandse advocaat die zijn cliënten betitelt als zijn grootste vijand: “ze liegen, dat is tot daar aan toe, als ze maar goed zouden liegen.” En een Poolse advocaat is al even ambivalent als Grunberg: “Polen gaat misdadig om met vluchtelingen, maar ik geloof de vluchtelingen niet”. Het heeft allemaal te maken met wat Grunberg noemt: de verrotting in de humanistische bureaucratie. Niet kleur, geslacht, opleiding is het wezenlijke privilege in de maatschappij, maar nationaliteit, een onbehaaglijk voorrecht dat wordt verzwegen. “Dat beloofde landen alleen voor uitverkorenen zijn, de winnaars van het spermacasino-, en dat de miserabelen maar in de periferie moeten blijven, Turkije, Rwanda, lijkt me niet vol te houden” (pag. 292). Grenzen worden gebarricadeerd om beter te kunnen selecteren, virulent nationalisme produceert vluchtelingen. Muren worden opgetrokken om extreem rechts te laten groeien, niet om vreemdelingen tegen te houden want als de vrijheid en welvaart niet naar mij komt, kom ik hoe dan ook naar die vrijheid en welvaart. In de epiloog pleit hij voor andere selectiemethoden, minder dodelijk, minder willekeurig. Een krimpende bevolking heeft nieuwkomers nodig, die legaal moeten kunnen binnenkomen. In zijn gesprek met Eric van der Burg werpt hij zo’n spierinkje uit. Die gaat daar niet op in. Hoogstens merkt de ’Stas’ op dat je ervoor moet zorgen dat mensen iets te verliezen hebben, dus niet huis en haard hoeven verlaten. Je kunt van een romancier geen uitgewerkt beleidsalternatief verwachten. Wel van de politiek, maar die blijft pappen en nathouden zolang pleiten voor migranten electoraal schadelijk is. Jan van Eeden is socioloog en was actief in een groot aantal bestuurlijke functies, waaronder wethouder in Den Helder. |
|