NIEUW
Podcast-serie Canon sociaal werk
Symposium erfgoed en sociaal werkSymposium 13 juni
1847 Heldring en Asyl Steenbeek
De eerste vrouwenopvang
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste
’De zwakken sterkt gij niet, en het kranke heelt gij niet, en het gebrokene verbindt gij niet, en het weggedrevene brengt gij niet weder, en het verlorene zoekt gij niet; maar gij heerscht over hen met strengheid en hardigheid’. Deze aanklacht van de profeet Ezechiël tegen de leiders van Israël inspireerde Heldring in 1847 bij zijn collectereis om geld in te zamelen voor een opvang van prostituees.
De eerste instelling voor vrouwenopvang opende in 1848 haar deuren in de verbouwde voormalige bierbrouwerij Steenbeek te Zetten. Dit Asyl Steenbeek richtte zich op ‘gevallen vrouwen’, vrouwen die in de prostitutie waren terechtgekomen en daar weer uit wilden. Het was ook op het Europese vasteland de eerste opvang voor deze groep vrouwen. Oprichter was de predikant Ottho Gerhard Heldring (1804-1876) die vertelde dat hij in een droom was aangespoord iets te doen voor deze groep. Heldring werd een leidende figuur in de Reveilbeweging die een orthodox-protestants persoonlijk beleefd geloof verbond met sociaal reddingswerk. Bij zijn besluit om dit project op te zetten was een bezoek aan de Goudse vrouwengevangenis een jaar eerder van grote invloed geweest. Hier zag hij hoe jonge vrouwen die voor een relatief onschuldig vergrijp in de gevangenis zaten, werden geronseld om na hun vrijlating in een bordeel aan de slag te gaan.

Heldring nam het initiatief, maar het eigenlijke werk werd gedaan door vrouwen, die moederlijke zorg naar sociale zorg en sociaal-pedagogisch werk transformeerden. Daarmee creëerden zij een nieuw werkterrein voor vrouwen dat in de twintigste eeuw werd uitgebouwd en geprofessionaliseerd. Heldring en ook zijn opvolger Hendrik Pierson (1834-1923) vroegen aandacht en geld voor de prostitutiebestrijding, maar zij konden dit werk alleen doen omdat zij een invloedrijke groep vrouwen uit de Réveil-beweging om zich heen hadden.

De diacones Petronella (Pietje) Voûte, afkomstig uit een Amsterdamse patriciërsfamilie, was een van de eerste diaconessen in Utrecht. Vanuit Utrecht trok ze naar Zetten waar zij gedurende dertig jaar (1848-1877) de legendarische eerste directrice van Steenbeek was. Zij werd opgevolgd door de onderwijzeres Johanna Kruijff. De schrijfster Margaretha Maclaine Pont (1852-1928) voerde jarenlang het secretariaat. Ida Pierson-Oyens (1808-1860), de moeder van prostitutiebestrijder Hendrik Pierson en ook van de latere minister-president Nicolaas Pierson, was voorzitster van het Damescomité van Asyl Steenbeek.

Het tweejarige verblijf op Steenbeek was een resocialisatieprogramma in de sfeer van het Réveil, de orthodox-protestantse opwekkingsbeweging die geloof en sociaal reddingswerk met elkaar verbond. In deze heropvoeding werd sterk de nadruk gelegd op het aankweken van het besef van eigen zondigheid en bereidheid tot verbetering. Het was de bedoeling dat de vrouwen na hun vertrek in staat zouden zijn zelfstandig hun brood te verdienen. Toch was opname en vertrek uit Asyl Steenbeek vrijwillig. Asyl Steenbeek was geen gesloten inrichting, de deur zat niet op slot. De vrouwen werden getraind voor een toekomstige werkkring als dienstbode of huisvrouw. Daarom moest naast de godsdienstige opvoeding ook de ‘oer-Hollandse zucht en liefde voor het huiselijke’ aangekweekt worden. Dat betekende dat zij alle kneepjes van het huishoudelijke werk moesten beheersen: op de hand wassen, naaien van alle kleding en linnengoed, koeien melken, matrassen vullen, groenten kweken, appels drogen, matten maken en natuurlijk ook veel boenen, dweilen en schrobben. De trappen op Steenbeek waren zo glad gewreven dat men zich aan de leuning moest vasthouden om niet uit te glijden en een lelijke val te maken. Properheid, reinheid, orde en tucht stonden hoog in het vaandel in de oorlog tegen maatschappelijke wanorde, duisternis en onreinheid.

In 1860 was Heldring in Nederland een van de eersten, zo niet de eerste die openlijk protesteerde tegen de uitbuiting van prostituees in bordelen. Vanuit de verhalen van de vrouwen in Steenbeek kende hij het systeem uit de eerste hand en tot in details. In het artikel ‘Is er nog slavernij in Nederland?’ schreef hij over de handel in prostituees die verkocht werden door de ene bazin aan de andere. Hij vergeleek het met de zwarte slavernij in Suriname en het zuiden van de Verenigde Staten.

Rond Asyl Steenbeek werden in Zetten nog meer instellingen opgericht: voor de opvang en opvoeding van verwaarloosde jonge en oudere meisjes. Heldring was hiermee ook een pionier van de kinderbescherming. Ook kwam er een meisjesschool en een kweekschool. De Heldringstichtingen werden een begrip en stonden meer dan honderd jaar model voor vergelijkbare protestantse instellingen voor vrouwenopvang en kinderbescherming.

Het voorbeeld van Steenbeek werd al in de tweede helft van de negentiende eeuw in andere steden nagevolgd, zoals in Groningen. Daar nam jonkvrouwe Magdalena Wilhelmina de Ranitz (1837-1919) in 1865 het initiatief om een vergelijkbaar tehuis op te richten. Zij deed dat samen met de maatschappelijk betrokken theoloog J.J.P. Valeton. Heldring was hun inspirator en Steenbeek het grote voorbeeld. Net als in Zetten had het werk een protestantse inslag. Magdalena huurde een huis in de Breedegang (nu Tuinstraat 7) in Groningen om daar een weesmeisje en een vrouw, die haar om hulp en raad hadden gevraagd, in onder te brengen. Na het overlijden van haar verloofde in 1866 besloot zij om zich geheel te wijden aan het Doorgangshuis, ze was tot haar overlijden in 1919 directrice, meer dan een halve eeuw. Na verloop van tijd woonden ca. vijftig vrouwen in het Doorgangshuis.

Om het draagvlak te vergroten kreeg het werk in 1881 de verenigingsvorm. De Vereeniging Doorgangshuis werd opgericht, met als doel ‘de duurzame verzorging van vrouwelijke minderjarigen en meerderjarigen, zoolang dit mogelijk is ten einde dezen in staat te stellen in haar levensonderhoud te voorzien’. De Groninger opvang breidde zich uit en de Vereeniging het Doorgangshuis in Groningen had na 1945 vier tehuizen: Huize De Ranitz, Huize Louise, Het Kinderhuis en Het Brugje. Het Doorgangshuis stond bekend als strafgesticht voor meisjes en was lange tijd de enige kinderbeschermingsvoorziening voor deze groep in het Noorden van het land.

Publicatiedatum: 03-09-2014
Datum laatste wijziging :26-09-2022
Auteur(s): Marianne Boere, Maarten van der Linde
(1948-2020)
,
Verwante vensters
Verder studeren
Literatuur
Links
Studieopdrachten Klik hier om de studieopdrachten te bekijken
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste