Frank van Steenbergen Zonder marge geen centrum Een pleidooi voor rechtvaardige transities Eigen beheer - Proefschrift, Erasmusuniversiteit Rotterdam, 2020 Bestellen |
||||||||||
Op 2 oktober 2020 is Frank van Steenbergen gepromoveerd tot doctor in de transitiestudies aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Transitiestudies richten zich vooral op het begrijpen, bestuderen en beïnvloeden van radicale systeemveranderingen. Het gaat dan om sprongsgewijze veranderingen in de structuur, cultuur en werkwijzen van een systeem, waarbij een dominante orde wordt vervangen door een alternatieve ordening. Aanvankelijk werd vooral gekeken naar transities in socio-technische systemen, waarin verduurzaming een rol speelt. Denk daarbij aan mobiliteit, energie en voedsel. Daarna werd de focus ook gericht op transities in een bepaald geografisch gebied en/of onderdelen van de samenleving. Het nieuwe van dit proefschrift is, dat voor het eerst via de bril van de transitiestudies gekeken wordt naar het ‘welvaartssysteem’ en de processen van sociale in- en uitsluiting. Globale inhoud Het proefschrift bestaat uit vier delen. In het eerste deel wordt de vraagstelling gepresenteerd en het onderzoeksontwerp. Het tweede deel biedt een theoretisch kader, waarin achtereenvolgens ingegaan wordt op de concepten van armoede en sociale in- en uitsluiting, de notie van marginaliteit wordt ingebracht en een analytisch raamwerk wordt gepresenteerd. Het derde deel bevat drie casussen: een historisch onderwerp (armoede) en twee projecten, waarbij Van Steenbergen in de jaren 2011 tot 2018 in wisselende intensiteit betrokken is geweest als actieonderzoeker (zwerfjongeren en achterstandswijken). In het laatste deel vergelijkt hij de casussen en trekt hij enige conclusies en aanbevelingen voor verder onderzoek en theorievorming. Wie wat meer wil weten over de theorie van transitiestudies en de systeemtheorie kan zijn hart ophalen aan dit proefschrift. Voor de Canon Sociaal Werk is inhoudelijk het derde deel het meest interessant. Transities in de armenzorg In hoofdstuk 6 brengt Frank van Steenbergen de historische omgang met armoede in kaart. Hij onderscheidt vier transitieperiodes sinds 1250 en beschrijft voor elke periode de dominante structuur (zoals regels, wetten, formele organisaties, financiën en gebouwen) (S), de cultuur (de collectieve set aan waarden, normen en zienswijzen) (C) en de gehanteerde werkwijzen (routines, gedrag en handelingswijzen) (W). Sommige structuren werken ook door in de volgende perioden. Zo komen sommige vermogensfondsen, die nu nog actief zijn in het sociale domein, voort uit gasthuizen, armbesturen of andere liefdadigheidsinstellingen die gesticht zijn in de late middeleeuwen. Maar de dominante structuren zijn kenmerkend voor de betreffende periode. Kort samengevat zien de tijdvakken er als volgt uit: 1. Van liefdadigheid naar handhaving (van ca. late middeleeuwen tot 1600) S: een lokale armenzorg volgens religieus-adellijke principes C: de arme als vertegenwoordiger van Christus en heilige wordt tot crimineel verklaard W: het uitdelen van aalmoezen en lijfstraffen 2. Van handhaving naar pauperzorg (van 1600 tot 1800) S: het oprukken van de centrale armenzorg C: het verheffen van de armen tot een deugdzaam collectief W: het controleren en aanleren van (on)gewenst gedrag 3. Van pauperzorg naar bestaanszekerheid (van ca. 1800 tot 1965) S: de opbouw van een publiek zekerheidsstelsel C: van steun als gunst naar steun als recht W: het resocialiseren van behandelmethodes 4. Van bestaanszekerheid naar verdienmodel (vanaf ca. 1965 tot heden) S: de opkomst van privaat initiatief in een hervormingsmoeras C: een emancipatie en activering van het individu W: het centraal stellen van vraag en registratiesystemen Jongeren zonder thuis en achterstandswijken De beide andere casussen kan je zien als een illustratie en verbijzondering van de huidige transitie van bestaanszekerheid naar verdienmodel. Zoals in de armenzorg in de loop der tijd een toenemende institutionalisering en specialisering plaats vond, zo gebeurt dat ook in de beide andere casussen. In hoofdstuk 7 staat een doelgroep centraal. Van Steenbergen beschrijft en analyseert de in- en uitsluiting van jongeren die kampen met dak- of thuisloosheid, i.h.b. het transitieprogramma Van de Straat dat tussen 2012 en 2018 in diverse steden gelopen heeft. Dat project was er op gericht om jongeren die thuis- of dakloos zijn of dreigen te worden een perspectief te geven op economische en sociale zelfstandigheid. Van Steenbergen constateert, dat in de afgelopen decennia de maatschappelijke opvang is uitgedijd tot hoofdverantwoordelijke sector voor deze doelgroep, maar dat die ontwikkeling tegelijk gezorgd heeft voor een isolatie van de verantwoordelijkheid, terwijl de jongeren te kampen hebben met in- en uitsluiting op allerlei gebieden (zoals onderwijs, werk, gezondheid e.d.). De derde casus (hoofdstuk 8) focust meer op een bepaald gebied. Van Steenbergen behandelt daarin het transitieproject Veerkracht Carnisse, dat zich met name richtte op de achterstandswijk Carnisse in Rotterdam-Zuid. Een concept als achterstandswijk of focuswijk is een tactiek om stedelijke gebieden te besturen op (on)gewenste afwijkingen. Waar voor bewoners van Carnisse het slechte onderhoud van hun woningen en de publieke ruimte het grootste probleem is, concentreren de bestuurders zich op de in hun ogen niet ideale mix van de bevolkingssamenstelling. De bewoners hebben behoefte aan het stimuleren van veerkracht en vormen van opbouwwerk en buurtwerk, terwijl het beleid vooral de zwakke kanten van de wijk cultiveert en er telkens weer nieuwe experimenten op los laat. Beoordeling Het is geen gemakkelijke stof die Van Steenbergen aanreikt. Wat een benadering vanuit transitiestudies wel oplevert, is het inzicht dat labels als ‘armoede’, ‘zwerfjongeren’ en ‘achterstandswijken’ zelfversterkend zijn en leiden tot een heel complex aan interdependenties die gericht zijn op instandhouding van het bestaande systeem. Hij gebruikt in dit verband de term ‘probleem-industrieel complex’, dat via een specifieke set aan in- en uitsluitingsmechanismen precariteit reproduceert en cultiveert. Hoe kom je daar uit? B.v. via een vorm van verzet tegen deze labels en het adresseren van de ervaren stigmatisering. maar ook via het ontwikkelen van een soort tegensysteem. In Carnisse hebben de buurtbewoners b.v. gewerkt aan een versterking van de lokale autonomie. Een andere opbrengst is het doorbreken van de simpele dialectiek tussen centrum en marge. In de praktijk is er vaker sprake van verschillende centra en marges. Dat schept ruimte voor verandering. Jan Maasen
|
||||||||||